H6

Question 1

Definitional operation

Answer 1

Gebruik van één meting per construct. Dit vermijden.
De veronderstelling dat operationele definities synoniem zijn met de constructen die ze vertegenwoordigen. De operational definition is de construct.

Question 2

Nomological net

Answer 2

Theoretisch netwerk van associaties afgeleid van theorie en gesteld op abstract niveau. Startpunt voor operational defenitions

Question 3

Relatie construct en indicator (operationalisatie): (3)

Answer 3

1 Lineair (rechte lijn)
2 Curvilineair (boog) –> Sociale status vergeleken met inkomen
3 Trapsgewijs –> Diploma’s over de jaren heen

Question 4

Inter-rater betrouwbaarheid

Answer 4

Bij meerdere observanten kijken hoe de scores van observanten overeenkomen in dezelfde situatie

Question 5

Correlatie coëfficiënt

Answer 5

Statistische index van de sterkte van de associatie tussen twee variabelen

Question 6

Test-retest correlatie

Answer 6

Een correlatie tussen beoordelingen van de eerst en tweede keer levert (per definitie) de test-hertest betrouwbaarheidscoëfficiënt op.

Question 7

Systematiche fouten

Answer 7

• Halo bias; vertekening, generaliseren van positieve of juist negatieve eigenschappen
• Generosity error: Overschatten personen die ze leuk vinden
• Geen invloed op betrouwbaarheid
• Contrast error: Mensen anders beoordelen, omdat jij zelf tegenovergestelde eigenschap hebt (iemand die erg netjes is, vindt iemand anders al snel rommelig)
• Gebruik maken van meerdere beoordelaars
• Hangt validiteit vanaf

Question 8

Halo bias

Answer 8

vertekening, generaliseren van positieve of juist negatieve eigenschappen

Question 9

Generosity error:

Answer 9

Overschatten personen die ze leuk vinden

Question 10

Contrast error

Answer 10

Mensen anders beoordelen, omdat jij zelf tegenovergestelde eigenschap hebt (iemand die erg netjes is, vindt iemand anders al snel rommelig)

Question 11

Niet-systematische meetfouten (random error)

Answer 11

• Steeds iets andere score bij dezelfde persoon
• Hangt betrouwbaarheid vanaf
• Training en motiveren beoordelaars
  Ruis

Question 12

Respons style: (4)

Answer 12

1 Midpoint respons style: beoordelaar vermijdt extreme respons categorieën en kent beoordelingen toe met alleen de meer gematigde categorieën

2 Extreme response style: Vermijden matige categorieën en kennen beoordeling aan extreme categorieën

3 Disacquinescence respons style: neigt naar het gebruik van negatieve antwoordcategorieën

4 Acquinescence respons style: neigt naar het gebruik van positieve antwoordcategorieën

Question 13

Betrouwbaarheidsindices: (3-2-3)

Answer 13

1 Test-hertest correlatie
Relatie tussen meetmoment 1 en meetmoment 2

2 Interne consistentie betrouwbaarheid
Kijken naar 1 afname
a split-half
Relatie tussen 2 helften van de test
b cronbach’s alpha
Houdt rekening met alle mogelijke manieren om test in tweeën te delen

Inter-rater betrouwbaarheid (bij observatie)
a. Cohen’s kappa
Bepalen over bepaald gedrag wel of niet voorkomt
b. Intraklasse correlatie
Bepalen over bepaald gedrag wel of niet voorkomt
c. Cronbach’s alpha coëfficiënt
Gedragingen op een continuüm gescoord worden

Question 14

Meetfouten verminderen (4) bij vragenlijst

Answer 14

1 Combineren van antwoorden op meerdere items
2 Gebruik maken van goed geschreven items/vragen
3 Duidelijke instructies
4 Goede condities test-afname

Question 15

Memory telescoping

Answer 15

Denken dat iets meer recent is, dan dat het daadwerkelijk is (dat je denkt dat het veel minder lang terug gebeurd is).

Question 16

Sociometric questions

Answer 16

Alle leden van de groep geven aan wie ze wel of niet als partner willen

Question 17

Exact replication

Answer 17

Gebruik exact dezelfde vragen (of vertaling) of dezelfde responsopties (of vertaling)

Question 18

Conceptual replication

Answer 18

Antwoorden verzamelen op dezelfde conceptuele variabelen. Bij bijvoorbeeld cultuurverschillen

Question 19

Double-barreled questions

Answer 19

Op een ongepaste manier twee afzonderlijke ideeën combineren en een enkele reactie vereisen

Question 20

Vragenlijst gebruikt bij onderzoek naar (4)

Answer 20

1 feiten
2 opvattingen/attitudes
3. sociale relaties
4 gedrag

Question 21

Item-specific error

Answer 21

Variabiliteit. Invloeden die een individuele item kunnen beïnvloeden

Question 22

Acquiescence response style

Answer 22

Neiging om het eens te zijn met uitspraken, ongeacht hun inhoud

Question 23

Latitude of acceptance

Answer 23

Het bereik van schaalwaarden waarmee het onderwerp het eens is

Question 24

Contraindicatieve items

Answer 24

Items waarbij je eigenlijk het tegenovergestelde vraagt van wat je wil weten. Moeten ook andersom gescoord worden

Question 25

Typen responsschalen, bij vragenlijst (4)

Answer 25

1) Differentiële schalen * Items die bekende posities op de attitudeschaal vertegenwoordigen * Items die dicht bij eigen mening zijn en afstand doen van items waar ze mee oneens zijn 2) Cumulatieve schalen * Items waarbij respondenten het mee eens of oneens zijn * Respondenten die een bepaalde houding hebben, zullen het eens zijn met alle items aan de ene kant van die positie en het niet eens zijn met andere items 3) Summated schalen (Likertschaal) * Meest gebruikt in sociale wetenschappen * Bestaat uit een reeks items waarop participanten met eens of oneens reageren * Alleen monotone items * Selecteren van een nummer die aangeeft hoe er ze het (on)eens zijn met de stelling * Item en factor analysis 4) Semantische differentiaalschaal * Gespecialiseerd voor meten sociale attitudes * Clean 1 2 3 4 5 6 7 dirty

Question 26

Stappen summated schalen (4)

Answer 26

a) Verzamelen groot aantal items die relevant zijn voor de attitude en die ofwel duidelijk eens of oneens bestempeld kunnen worden b) Items toewijzen aan groep pilot participanten c) Schaalscores zijn berekend d)Responses zijn geanalyseerd om te kijken welke items meest bijdragen aan betrouwbaarheid

Question 27

Measurement

Answer 27

Vertegenwoordiging van relaties tussen mensen door gebruik te maken van overeenkomende relaties tussen nummers.

Question 28

Measurement level

Answer 28

Type relatie dat geïnterpreteerd kan worden

Question 29

Meetniveaus (4)

Answer 29

Nominaal (categoriaal) Ordinal (categoriaal) Interval (kwantitatief) Ratio (kwantitatief)

Question 30

Nominaal (categoriaal) -meetniveau

Answer 30

* Ongelijkheid * Geen volgorde * Labels geven (naam geven) * Namen in plaats van nummers * Kwalitatief in plaats kwantitatief * Categorieën die geen meer of minder voorstellen * Je mag hier niet mee rekenen * Man en vrouw, nationaliteit, land van herkomst

Question 31

Ordinal (categoriaal) -meetniveau

Answer 31

* Rangschikken * Meest voorkomend sociale wetenschappen * Wordt vaak mee gerekend alsof het intervalniveau is * Wanneer categorieën ook een bepaalde ordening aangeven. * Geeft de codering dus wel een waarde aan het getal. * Oppassen met rekenen * Veel metingen in de sociale wetenschappen zijn op ordinaal niveau. - Rekenen we mee - Behandelen alsof ze op intervalniveau gemeten zijn * Categorieën als: zeer mee eens, mee eens, neutraal, mee oneens, zeer mee eens. * Nu is de 1e plaats wel beter dan de 2e plaats (denk aan sportwedstrijden). Maar laat niet zien hoeveel beter * Cijfers op een rekentoets. Staat wel op volgorde, maar rekenen lastig - verschil tussen cijfer 5 en 4 = 1, maar hoeft niet zelfde verschil in rekenvaardigheid te zijn als verschil cijfer 6 en 7 = 1 - Degene die een 10 heeft gehaald is niet 2x zo goed als iemand die een 5 heeft gehaald

Question 32

Interval (kwantitatief) -meetniveau

Answer 32

* Verschillen meten * Kwantitatief, omdat een getal dezelfde waarde heeft. * Er is alleen geen natuurlijk nulpunt (het is een afgesproken punt). * Voorzichtig zijn met rekenen. * Optellen en aftrekken kan: Bijv. in graden Celcius. Het verschil tussen 25 C en 20 C is hetzelfde als 10 C en 5 C. Je kan er alleen niet mee vermenigvuldigen: 8 graden is niet 2x zo warm als 4 graden.

Question 33

Ratio (kwantitatief) -meetniveau

Answer 33

* Verhoudingen * Heeft wel een natuurlijk nulpunt. * Zeldzaam in sociale wetenschappen * Hier zowel mee optellen en aftrekken, als mee vermenigvuldigen en delen (= ook betekenisvol). * Lengte, leeftijd, graden in Kelvin kan wel, tijdsduur