H6 Flashcards
(38 cards)
Psychofarmacologie
bestudeert hoe farmaca ons centrale zenuwstelsel en gedrag beïnvloeden
Enteraal
= via spijsverteringssysteem (langzaam)
Oraal
via mond (meest gebruiksvriendelijk)
Rectaal
: via rectum (toediening = zwakke base)
Gastrisch
: via maag (toediening= zwakke zuren)
Buccaal/sublabiaal:
: tussen lip en tandvlees
Sublinguaal
onder de tong (toediening= hydrofiel)
Parenteraal
niet via spijsverteringssysteem (sneller); want minder barrières
Subcutaan
onder huid
Intramusculair
in de spier (vaccinatie)
Intraveneus
in een ader (toediening= hydrofiel)
Inhalatie
: in de longen
Transdermaal
door de huid (pleisters)
Spinaal of intracraniaal
in het ruggenmerg of hersenen (bv. epiduraal= hele sterke
pijnstiller, intrathecaal) → geen barrières: rechtstreeks in cerebrospinale vloeistof → dus
maar kleine dosis nodig
Bloed-hersenbarrière
bloedbaan
* Om de hersenen te bereiken moeten farmaca v/d bloedbaan naar de
extracellulaire vloeistof zien te komen
→ de bloed-hersenbarrière moet worden overwonnen
* Haarvaten in hersenen zijn niet lekkend, hebben nauwe verbindingen
(tight junctions) en zijn bedekt met astrocytenvoeten. Deze
eigenschappen voorkomen dat materialen gemakkelijk in en
uit gaan en vormen de basis van de bloed-hersenbarrière
=goed om schadelijke stoffen buiten te houden
* Haarvaten in lichaam zijn lekkend en hebben weinig nauwe
verbindingen. Materialen kunnen relatief gemakkelijk in en uit
bewegen.
In lichaam kunnen dus makkelijk voedingstoffen uit bloed bij cellen
komen, maar breincellen krijgen voedingstoffen van astrocyten
Gebieden zonder bloed-hersenbarrière
Hypofyse: afgifte van hormonen door hypofyse aan bloed wordt deel
beïnvloed door andere hormonen die via bloed de hypofyse bereiken
→ moet dus goed in contact komen met bloedbaan
* Area postrema (in medulla) detecteert toxische substanties die
braakreflex opwekken
Ontbinden van stoffen die niet meer goed is → komen gifstoffen vrij →
komt langs dit gebied → overgeven
* Pijnappelklier moduleert dag/nacht cyclus onder invloed van hormonen
die via het bloed weer moeten worden afgegeven dus kan die barrière
niet hebben
Hoe worden psychofarmaca geëlimineerd uit het lichaam?
Catabolisatie (afbraak)
* Lever
* Nieren
* Ingewanden (galblaas)
Excretie
* Urine
* Ontlasting
* Zweet
* Borstvoeding
* Uitgeademde lucht (bv. CO2)
Effecten van farmaca op de synaps
Agonist= stof die het effect van een neurotransmitter verhoogd of nabootst
* Antagonist= stof die het effect van een neurotransmitter
tegenwerkt
Er zijn 7 manieren waarop farmaca synaptische transmissie kan
beïnvloeden:
1.Synthese; aanmaak (meer of geen NT vrij)
2. Opslag
3. Afgifte
4. Receptor interactie (op postsynaptisch membraan)
5. Inactivering
6. Heropname
7. Degradatie; afbraak (door enzymen)
Recap: habituatie vs. sensitisatie
Habituatie (gewenning, achtergrondruis negeren)
* Verminderde respons na herhaaldelijk aanbieden van stimulus
* Spanningsafhankelijke calcium kanalen worden minder sensitief voor spanningsfluctuaties
* Verminderde Ca2+ influx → minder neurotransmitter afgifte (begin college)
Resultaat: minder neurotransmitter beschikbaar in synaptische spleet:
→ EPSPs worden kleiner (gaat hier om respons op prikkel dus IPSP niet belangrijk hier)
→ minder snel depolarisatie van postsynaptische membraan
Sensitisatie (gelinkt aan bepaalde context, PTSD)
* Brein is continu bang om bepaalde prikkel binnen te krijgen
* Verhoogde respons in reactie op stimulus
* Serotonine afgifte door interneuron maakt kaliumkanalen minder responsief
➢ Verminderde K+ efflux (vorig college)
➢ Langere actiepotentiaal
* Verhoogde Ca2+ influx → meer neurotransmitter afgifte
Resultaat: meer neurotransmitter beschikbaar in synaptische spleet
→ EPSPs worden groter
→ sneller depolarisatie van postsynaptisch membraan
→ brein meer aandacht voor belangrijke stimuli, maar bij PTSD stapje te ver
Sensitisatie = tegenovergestelde van habituatie
Tolerantie (habituatie aan bepaalde stof)
= afname van een reactie op een stof na herhaaldelijke blootstelling
* Metabole tolerantie: verhoging van afbraakenzymen (om
alcohol bv. af te breken)
* Cellulaire tolerantie: neurale plasticiteit (zie vorige slide)
* Aangeleerde tolerantie: coping mechanisme
Studie: pp werd alcohol gegeven elke dag voor 13 weken: genoeg
om ze dronken te houden
Resultaten:
* Toen experiment begon, zagen we toename van alcohol inname bij de pp (logisch)
* Na verloop van tijd zullen pp minder dronken worden door:
* Metabole tolerantie: na 15-20 dagen van alcohol inname, daalde het alcoholgehalte in het
bloed; toename van enzymen die alcohol afbreken: verhoogt afbraaksnelheid (je wordt dus
naarmate de tijd ook echt minder dronken)
* Cellulaire tolerantie: na 15-20 dagen daalden ook de tekenen van dronkenschap; aanpassing
van neuronen minimaliseert dronkenschap
Sensitisatie
= toename van reactie op stof bij gelijkblijvende dosis
* Kans op ontwikkelen is grote bij blootstelling met tussenpozen (bv. periodieke toediening
van gelijke dosis; niet goed te voorspellen wanneer het komt)
* Gelinkt aan conditioneren van nieuwe cues (vaak drugs op feestjes dus drugs wordt gelinkt
aan leuke dingen (feest)= nieuwe cue)
* Kan het zenuwstelsel primen voor verslaving (‘craving gedrag’)
Voorbeeld studie:
Agonist amphetamine heeft invloed op dopamine:
* Afgifte van dopamine wordt verbeterd
* Reuptake transporter wordt geblokkeerd
→ meer dopamine blijft langer in synaptische spleet
In de studie werden dieren geïnjecteerd met dezelfde dosis amphetamine. Dan maten
de onderzoekers het aantal keer dat elke rat op 2 potjes stonden in hun hok
Resultaten: hoe meer injecties hoe vaker het gebeurt, vlakt wel beetje af, maar gaat niet helemaal
naar beneden als bij habituatie.
Psycholeptica
Sedativa, hypnotica en anxiolytica
Werken op GABAA receptor (GABA= inhiberend)
GABAA receptor heeft verschillende bindingsplaatsen voor:
* GABA (middelste in plaatje)
* Sedativa en hypnotica (barbituraten, alcohol, GHB)
* Anxiolytica (benzodiazepines, diazepam/valium)
Als deze porie open gaat, komt er meer Cl binnen; wordt deze geïnhibeerd (hyperpolarisatie)
Psycholeptica werken als GABA agonisten:
* Sedativa werken als GABA (nabootsen) → verhoogde chloridegeleiding (A) → meer inhibitie
* Anxiolytica verhogen binding van GABA (B) → meer inhibitie
* Omdat beide drugs andere acties veroorzaken, moet je ze nooit samen tegelijk innemen →
kan tot coma/dood leiden (C) ~ lees ook hieronder:
Gebruikt in anesthesie (werken verdovend) en behandeling van angst en epilepsie
→ je wilt bij deze stoornissen meer inhibitie in brein
Let op: omdat er meerdere bindingsplaatsen hebt, kunnen effecten van deze farmacologische stoffen
elkaar versterken, want ze zijn additief
* Combineren van alcohol en anxiolytica kan leiden tot teveel inhibitie met coma of de dood
als gevolg
* Daarom nooit bv. diazepam en alcohol combineren
Antipsychotica (ofwel neuroleptica)
Werken op dopamine receptoren (DA=activerend)
Bij sommige mensen is er teveel DA, dus dit wil je verminderen:
Antipsychotica werken als Dopamine antagonisten; ze bezetten de
dopamine receptor:
* Minder bindingsplaatsen beschikbaar
* Minder effect van dopamine
Gebruikt bij behandeling van ‘positieve’ symptomen (effecten die bovenop
normale perceptie komen) van Schizofrenie (bv. hallucinaties en
waandenkbeelden (bv. denk je dat je continu achtervolgd wordt)
bv. chloorpromazine en Haloperidol (HaldoL