Hart, bloedvaten, oedeem Flashcards
(135 cards)
1
Q
Ischemie
A
Verminderde bloedvoorziening naar de organen wat tot een tekort aan voedingsstoffen en zuurstof leidt
2
Q
tunica interni bestanddeel
A
endotheel
3
Q
tunica media bestanddeel
A
glad spierweefsel en elastisch weefsel
4
Q
tunica adventitia bestanddeel
A
bindweefsel
5
Q
3 lagen (slag)ader
A
tunica interni, tunica media, tunica adventitia
6
Q
Verschil slagaders dicht bij hart en verder van het hart.
A
Dicht bij het hart is de laag elastisch weefsel dikker, dit is omdat deze bloedvaten onder hoge druk staan omdat het bloed door het hart de bloedvaten in wordt gepompt, het elastisch weefsel is er voor om het bloedvat uit te laten zetten en de druk op te vangen. Verder van het bloedvat is de druk minder en daarmee ook het elastisch weefsel. Deze bestaan uit spierweefsel dat aangestuurd kan worden door de hersenen (vernauwen en verwijden) waardoor de bloeddruk geregeld kan worden.
7
Q
anostomosen
A
Slagaders die twee arteriëlen richting een plek (handen, voeten, hersenen) verbinden. Doordat twee bloedvaten naar een orgaan lopen krijgt dit orgaan alsnog bloed wanneer een verstopt is.
8
Q
arteriolen
A
kleine slagaders
9
Q
eindarteriën
A
Slagaders die de enige bron van bloedtoevoer naar een lichaamsdeel zijn
10
Q
bestanddeel capillairen
A
Een lagig: endotheel
11
Q
venulen
A
kleine aderen
12
Q
interne respiratie
A
het uitwisselen van gassen tussen de weefsels en het bloed
13
Q
externe respiratie
A
het uitwisselen van gassen tussen de haarvaten en de longen
14
Q
hydrostatische druk
A
De bloeddruk op de haarvaten, door de hydrostatische druk worden stoffen de capillairen uitgeperst en komen ze in de weefsels terecht
15
Q
osmotische druk
A
bepaald door de plasma-eiwitten (albumine), de osmotische wordt bepaald door de concentratie water en deeltjes in zowel het bloed in de haarvaten als in het weefselvloeistof. Wanneer teveel water de weefsels is ingevloeid neemt de osmotische druk van het bloedvat toe en stroomt water weer de andere kant op
16
Q
poortader
A
Bloedvat dat vanaf de maag en darmen naar de lever stroomt. Hierdoor komen alle voedingsstoffen en andered deeltjes in het bloed die nog niet opgenomen zijn door de darmen en maag langs de lever. Welke vetten absorbeert en schadelijke stoffen afbreekt.
17
Q
bestanddelen hart (de lagen)
A
pericard, myocard en endocard
18
Q
pericard bestanddelen
A
pericardium fibrosium en pericardium serosum
19
Q
pericardium fibrosium eigenschappen (2)
A
- Verlenging van het endotheel
- Stug, verhinderd overdistentie van het hart
20
Q
overdistentie
A
buitensporige uitrekking
21
Q
pericardium serosa eigenschappen
A
- dubbele vlies net als de longen, verhinderd wrijving wanneer het hart klopt
22
Q
Myocard bestanddelen
A
- gespecialeerd spierweefsel, niet bewust aangestuurd
- cellen met nucleus en vertakkingen die nauw met elkaar in contact staan om prikkels door te geven
23
Q
endocard bestanddelen
A
- voortzetting endotheel bloedvaten
- bekleding van de atria en ventrikels
24
Q
rechter kransslagader bloedvoorzienen
A
zij- en achterkant van het hart
25
Linkerkransslagaders bloedvoorziening
voorkant van het hart
26
foramen ovale
raam tussen het linker en rechter ventrikel
27
ductus arteriosus of ductus botalli
verbinding longslagader en dalende aorta
28
Functie dikke wand aorta
Opvangen van de hoge bloeddruk veroorzaakt door de pomp van het hart, sleutelrol voor elastisch bindweefsel
29
Functie spierlaag in de arteriolen
Reglen van de bloeddruk door vaatvernauwing en verwijding vanuit de hersenen aangestuurd
30
Functie rekbaarheid van de venen
Opslag van bloed, een kleine verandering in het bloed opgeslagen in de venen kan tot een grote verandering van de bloeddruk leiden
31
a. carrotis communis
halsslagader
32
truncus brachiocephalicus
Eerste slagader uit de aortaboog, ontspringt in de a. carrotis communis en de a. subclavia
33
a. iliaca communis
gemeenschappelijke heupslagader
34
a. coronaria
kransslagader
35
vena jugularis
halsader
36
vena cava superior
bovenste holle ader
37
a. poplitea
slagader in de knieholte
38
vena cava inferior
onderste holle ader
39
vena saphena magna
ader die aan het binnenste van het been loopt
40
vena portae
poortader
41
arteria pulmonalis
longslagaders
42
venae pulmonalis
longader
43
Functie placenta (2)
1. uitwisselen van stoffen tussen moeder en foetus
2. Tijdelijke passieve immuniteit, alleen IgG
44
Aanpassingen foetale bloedsomloop (3)
1. Foramen ovale
2. Ductus arteriosus (Botalli)
3. Ductus venosus
45
Foramen ovale (beschrijving en functie)
Het foramen ovale is een opening tussen de rechter- en linkerkamer. Het doel van de foramen ovale is de bloedstroom richting de onontwikkelde longen te verminderen.
46
Ductus arteriosus
Verbinding tussen de longslagader en de dalende thoracale aorta met als doel de bloedstroom en druk op de longen te verlagen.
47
Ductus venosus
De navelstrengader komt na de lever in de onderste holle ader terecht met als doel de het zuurstofrijke bloed van de moeder als eerste langs de belangrijke organen als het hart en de hersenen te laten passeren. De lever vervult nog geen belangrijke functie.
48
Na geboorte aanpassingen in bloedsomloopt (2)
1. Druk van het bloed doet het foramen ovale sluiten
2. Door het toenemende zuurstofgehalte wordt de ductus arteriosus nauwer en sluit
49
Diepe veneuze trombose afkorting
DVT
50
DVT etiologie (3)
1. Verminderde bloedstroom in de benen (door bijvoorbeeld een verminderde spierpomp ten gevolge van immobilisatie), bloed gaat stollen
2. Beschadiging van het endotheel, fibrinedraden en bloedplaatjes vormen stolsel om de vaten te helen
3. Verhoogde stollingsneiging
51
DVT symptomen
Warme, rode en opgezwollen huid bij de benen, oedeem
52
DVT diagnose
Lichamelijk onderzoek en aanwezigheid van D-dimeren, een afbraak product van fibrine
53
Behandeling DVT
Steunkouzen en bloedverdunners
54
Varices (spataderen) etiologie
Verminderde werking van de kleppen in aderen, ophoping van bloed waardoor de aderen uitzetten. Meestal in de vena saphena magna
55
Oedeem door verhoogde cappilaire hydrostatische druk (toelichting)
Een verhoogde bloeddruk kan ervoor zorgen dat meer vocht vanuit de bloedvaten de weefsels in wordt geperst. Dit kan ontstaan door hartfalen (bloed stroomt niet goed naar het hart) of nierziekten die een verminderde uitscheiding van natrium en water veroorzaken
56
Oedeem door een verlaagde osmotische druk (toelichting)
De osmotische druk zorgt ervoor dat vocht vanuit de weefsels terug stroomt naar het bloed. Deze druk wordt grotendeels bepaald door grote moleculen zoals eiwitten (vooral albumine). Het water volgt de grote moleculen om de concentraties in het bloed en in de weefsels gelijk te houden. Wanneer er door bijvoorbeeld een voedseltekort te weinig eiwitten in het bloed zijn zal water niet terugstromen naar het bloed en ophopen in de weefsels.
57
Verlaagde osmotische druk oorzaken (3)
1. Nierziekten (eiwitten worden via de urine uitgescheiden)
2. Leverziekten (zoals cirrose: eiwitten als albumine worden niet meer gemaakt)
3. Malnutritie: ondervoeding
58
Oedeem door verminderde lymfe afvoer (toelichting)
Een deel van het vocht uit de weefsels keert niet terug naar het bloed maar gaat naar de lymfe om daar lymfe vloeistof te vormen. Wanneer de lymfeklieren bijvoorbeeld zijn verwijderd blijft het vocht in de weefsels en kan het oedeem veroorzaken. Ontstaan door verwijdering van de lymfeklieren, beschadiging of infecties zoals filariasis
59
Symptoom oedeem door verminderde colloïdosmotische druk
Ophoping van vocht in de buikholte
60
Oedeem door een toegenomen permeabiliteit van de cappilairen (toelichting)
Door beschadiging van de haarvaten (veroorzaakt door een infectie) kunnen vloeistoffen en voedingsstoffen vanuit de bloedvaten naar de weefsels lekken. Vooraal problematisch bij chronische ontstekingen
61
Oedeem door een verstoorde veneuze afvoer
Verhoging van de bloeddruk waardoor vocht vanuit de aderen naar de weefsels wordt geperst
62
Angio-oedeem
Vochtophoping in weefsels met weinig stevigheid (keel, tong, gezicht, darmen). Dit kan als gevolg zijn van een allergische reactie waardoor ontstekingsmediatoren vrijkomen of een infectie waarbij cytokinen vrijkomen). De vochtophoping ontstaat doordat bloedvaten gaan lekken.
63
Symptomen open ductus arteriosus
Vaak geen klachten, in het ergste geval recidiverende luchtweginfecties, benauwdheid en een groei achterstand
64
Open ductus arteriosus
De ductus arteriosus sluit niet na de geboorte waardoor er bloed vanuit de aorta naar de longslagader stroomt en de longslagader extra inspanning moet leveren om het bloed weg te pompen
65
Atrium septum defect (ASD), twee typen
type 1: Gaatje ten hoogte van de valvula mitralis
type 2: gaatje midden in het septum
66
Valvula mitralis
kleppen tussen linkerboezem en linkerkamer
67
Symptomen van ASD of VSD
Zuurstofrijkbloed stroomt van de linker harthelft naar de rechter harthelft waardoor de druk op de arteria pulmonalis sterk wordt verhoogd. Dit kan ertoe leiden dat er een recht-linkshunt ontstaat waar het bloed van rechts naar links stroomt. Hierdoor wordt zuurstofarm bloed naar het lichaam vervoerd en dit veroorzaakt cyanose.
Verdere symptomen zijn: kortademigheid, vermoeidheid en een groeiachterstand
68
coarctatio aortae
Vernauwing van de aorta, vaak op de plek waar de ductus arteriosus zich bevond. Door de kleinere diameter van de aorta moet de linkerkamer meer druk leveren om het bloed de aorta in te persen en kan deze overbelast raken met hartfalen als gevolg
69
Symptomen coarctatio aortae (5)
Slecht drinken, kortademigheid, koude beentjes en sloomheid, hypertensie boven lichaam en hypotensie onderlichaam
70
Tetralogie van Fallot
1. Ventrikelseptumdeffecten
2. Vernauwing en onderontwikkeling van de arteria pulmonalis
3. hypertrofie rechterventrikel
4. Plaatsing van de aorta over het ventrikel septum heen
71
Ontstaan van de tetralogie van Fallot
Door rubella, alcoholgebruik of roken
72
autoritmiciteit van het hart
Het hart wekt zelf zijn eigen impulsen op die het hart doen samentrekken
73
Sinusknop
Knop van sino-atriele cellen, ontladen snel waardoor het de pacemaker van het hart is, activering sinusknop doet de atria's samentrekken
74
Tijdsverschil impuls sinusknop en atrioventriculaire knop
0,1 seconde, zodat de boezems en kamers niet tegelijkertijd samentrekken en de boezems volledig leeg kunnen lopen
75
Atrioventriculaire knop (AV-knop)
Gelegen in de wand van het atriumseptum, doet de ventrikels samentrekken
76
AV-bundel of bundel van His
Bundel van vezels die vanuit de AV-knop in twee bundels vertakt en de impuls vanuit de AV-knop overbrengt, van ondernaar beneden waardoor de kamers samentrekken
77
Purkinje vezels
Bestanddeel van de uiteinden van de bundel van His
78
atriale systole
Samentrekken van de boezems
79
Ventriculaire systole
Samentrekken van de kamers
80
Diastole
Ontspanning van zowel de kamers als de boezems
81
Harttonen, geluid 1 en twee
Geluid 1: Sluiten van de atrioventriculaire kleppen
Geluid 2: sluiten van de kleppen bij de arteria pulmonalis en de aorta
82
Slagvolume
De hoeveelheid bloed die het hart rondpompt, bepaald door het ventriculair einddiastolisch volume
83
Perifere weerstand
De druk die de bloedvaten op het bloed leveren, vooral de arteriolen. Bepaald door de diameter van de bloedvaten, viscositeit van het bloed en de lengte van de bloedvaten
84
tachycardie
Een verhoogde hartslag (vanaf 100 p/m)
85
bradycardie
Extreem verhoogde hartslag (vanaf 160 p/m)
86
Normale hartslag volwassenen
60-80 p/m
87
Normale hartslag kinderen
90-140 p/m
88
Bloeddruk (formule)
Hartminuutvolume x perifere weerstand
89
Parasympatische zenuwstelsel en het hart
De nervus vagus vertraagd de snelheid waarmee de sinus-knop wordt geactiveerd en op die manier vertraagd het de hartslagfrequentie
90
Sympatische zenuwstelsel en het hart
Verhoogd de snelheid en kracht van de hartslag
91
Autoregeling
Vermogen van weefsels tot het regelen van de eigen bloedtoevoer
92
Mechanismen bij autoregeling (5)
1. Productie van metabolische activiteit (CO2, melkzuur en actieve weefsels produceren meer afvalstoffen)
2. Verhoging weefseltemperatuur
3. Zuurstoftekort leidt tot vasodilatatie
4. Productie van chemische stoffen
5. Vaso constictoren
93
Korte termijn regulering bloeddruk (3)
1. Cardio vasculaire centrum (CVC) in de medulla oblongata en de pons van de hersenstam coördineert signalen van de baroreceptoren, chemoreceptoren en de hogere hersencentra (hypothalamus bijv.). Vanuit het CVC lopen (para) sympatische zenuwen naar het hart en de bloedvaten waardoor de hartslagfrequentie en de diameter van de bloedvaten kunnen worden aangepast.
94
CVC
cardia vasculaire centrum
95
Invloeden op het CVC
1. Emotie wisselingen (angst, woede, spanning)
2. De hypothalamus beïnvloedt het CVC door de diameter van de bloedvaten aan te passen voor warmte regulering
96
Baroreceptoren (plaats en functie)
Gelegen in de aortaboog en in de slagaderen van de hals en zijn gevoelig voor het uit- en inrekken van de bloedvaten waarna ze signalen naar het parasympatische zenuwstelsel (hartslag wordt verlaagd) of het sympatische zenuwstelsel (hartslag wordt verhoogd)
97
lage bloeddruk (sympatisch)
Bloedvaten vernauwen en hartslagfrequentie wordt verhoogd
98
hoge bloeddruk (parasympatisch)
Bloedvaten verwijden en hartslagfrequentie wordt verlaagd.
99
Chemoreceptoren (plaats en functie)
Chemoreceptoren liggen in de aorta en de carotislichaampjes, hersenen en het cerospinaal vocht en reageren op veranderingen van het CO2- en O2- gehalte en de pH. Deze reageren door de ademhalingsfrequentie toe te laten nemen wanneer er volgens de gehaltes sprake is van een verminderde weefselperfusie, dit gebeurt alleen bij grote verschillen.
100
ADH en bloeddruk
ADH zorgt ervoor dat het lichaam meer vocht vast houdt, waardoor het bloedvolume en daarmee de bloeddruk stijgt.
101
RAAS-systeem werking (stijging van de bloeddruk)
1 De nieren gaan door een signaal van de barorreceptoren van een te lage bloeddruk en een verminderde voorurine het hormoon renine afgeven.
2 Renine zorgt ervoor dat angiotensinogeen wordt omgezet in angiotensine I
3. Angiotensine I wordt door ACE omgezet in Angiotensine II
4. Angiotensine II zorgt voor vasoconstrictie, een dorst gevoel en de aanmaak van aldosteron
5. Aldosteron bevordert de terugresorptie van natrium en water waardoor het bloedvolume stijgt
6. De bloeddruk stijgt
102
Adrenaline en bloeddruk
Verhoging hartslag --> stijging bloeddruk
103
Atriaal natriuretisch peptide (ANP)
Uitgescheiden door de atria zodra deze meer werk moeten verrichten (ten gevolge van een hoge bloeddruk), bevorderd te uitscheiding van natrium en water door de nieren, zorgt voor vasodilatatie en remt de afgifte van ADH en aldosteron en vermindert het dorst gevoel waardoor de bloeddruk wordt verlaagd.
104
Atherosclerose
Vernauwing en een vergrote stugheid van slagaders door vetophoping in de binnenkant ten gevolge van beschadiging van endotheel, slagaderverkalking
105
Etiologie atherosclerose
Oorzaak niet bekend, combinatie van leefstijl en erfelijke factoren
106
Stadia atherosclerose
1) Beschadiging endotheel (door bijv. hoge bloeddruk) waardoor cholesterol en ontstekingscellen ophopen die de ontsteking verergeren en de vaatwand dikker en stugger maakt door de aanmaak van fattystreaks
2) Ontstaan van atheromateuze plaques, ophoping van vetcellen en ontstekingscellen omgeven met een bindkapje
3) Scheuren van het bindkapje en het loskomen van een stolsel bestaand uit vet en andere stoffen die in de bloedbaan gaat circuleren
107
Complicaties van atherosclerose (4)
1. Hypertensie
2. Nierafwijkingen
3. Infarct
4. Aneurysma
108
Onderverdeling acuut coronair syndroom
1. Instabiele angina pectoris
2. Acuut myocard infarct
109
Definitie Stabiele angina pectoris
Tijdelijke pijn in de borst veroorzaakt door vernauwing van de coronaire arteriën waardoor ischemie van het myocard plaats vindt, voornamelijk bij momenten waarbij de zuurstofvraag groter is dan het aanbod
110
Definitie Acuut coronair syndroom
Klinisch syndroom veroozaakt door acute optredende vernauwing of blokkering van een coronairarterie, acuut coronair syndroom wordt onderverdeeld in instabiele angina pectoris en acuut myocardinfarct.
111
symptomen stabiele angina pectoris (4)
- drukkend en beklemmend gevoel op de borst
- strak aangetrokken band rond de thorax gevoel
- uitstralende pijn naar de linkerschouder, linker arm, keel, kaken, tanden of rug
- normale vitale parameters, mogelijk verhoogde hartslag of bloeddruk
112
Symptomen acuut myocard syndroom
- Lijken op die van stabiele angina pectoris maar zijn heftiger en langduriger
- Soms geen symptomen, met name bij diabetes patiënten
- Vrouwen hebben vaker atypische symptomen waardoor ACS minder snel word herkend bij vrouwen
**Typische symptomen**
- klachten in rust die lang duren
- pijn op de borst, drukken of brandend, achter het sternum
- strank aangetrokken band rond de thorax gevoel
- uitstralende pijn naar de linkerschouder, linker arm, keel, kaken, tanden of rug
- syncope en hartstilstand door ritmestoornissen
- angstig gevoel
- dyspneu, kortademigheid
- cyanose
**Atypische symptomen:**
- klachten van de maag: opgezet gevoel, gasvorming, maagpijn, indigestie
- hartkloppingen
- vermoeidheid
- duizeligheid
113
Behandeling acuut myocard syndroom, spoedbehandeling (4)
spoedbehandeling
- Initiëel: zuurstof toedienen, start medicatie en
- Medicamenteuze behandeling: acytylacilyczuur, nitraten
- Reperfusietherapie
- secundaire behandeling ter preventie van herhaling
114
Behandeling stabiele angina pectoris (4)
- Verminderen risicofactoren, pijn
- Voorkomen ischemie en infarct
- Leefstijladviezen
- medicamenteuze behandeling
115
Nitroglycerine
medicijn voor angina pectoris, verwijdt de bloedvaten waardoor er meer bloed naar het hart stroomt
116
calciumantoganisten werking angina pectoris
117
Bèta-blokkers werking
Blokkeren het binden aan receptoren van adrenaline en noradrenaline, hartslagfrequentie wordt verlaagd
118
Waarden hypertensie
Systolische druk: meer dan 140mmHg
Diastolische druk: meer dan 80 mmHg
119
Primaire hypertensie
Hypertensie zonder duidelijke oorzaak
120
Secundaire hypertensie
Hypertensie ten gevolge van een onderliggende aandoening
121
Diagnostiek hypertensie
1. Op meerdere momenten het meten van een hoge bloeddruk
2. Anamnese en lichamelijke onderzoek naar andere symptomen
3. Aanvullend onderzoek zoals glucose en creatine waarden
122
Behandeling, antihypertensiva
1. ACE-remmers
2. Bètablokkers
3. calciumantagonisten
4. Diuretica
123
ACE-remmers werking
Remmen het RAAS-systeem: omzetting van angiotensine I naar angiotensine II door ACE gebeurd niet. Waardoor de bloeddruk wordt verlaagd
124
Calciumantagonisten werking
Remming de calciuminstroom in het hartspierweefsel en de sinus- en AV-knop waardoor de prikkelgeleiding wordt vertraagd en het hartslag frequentie daalt.
125
Diuretica werking
Toename van plassen waardoor het bloedvolume afneemt
126
Complicaties bij hypertensie (4)
1. Nierschade
2. Visus schade
3. Hart- en vaatziekten
4. Verminderd cognitief functioneren
127
acetylzuur
trombocytenaggregatieremmer
128
trombocytenaggregatieremmer
anti-stollingsmiddel
129
diltiazem
calciumantoganist
130
palpataties
hartkloppingen
131
attriumfibrilleren etiologie
Verschillende prikkels vanuit de atria of arteria pulmonalis overrulen de signalen van de sinus-knop. Ventrikels gaan onregelmatig samentrekken
132
asystolie
Geen geleiding tussen myocardcellen
133
Behandeling ventrikelfibrilleren
1. AED, ritme herstellen
2. intraveneus amiadaron en adrenaline
3. ICD
134
hypoxie
Zuurstoftekort
135
