HC 3&4: diagnostisch scenario + diagnostische instrumenten Flashcards

(150 cards)

1
Q

wanneer vind het diagnostisch scenario plaats?

A

na de klachtenanalyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

tussenstap tussen klachtenanalyse en uitvoeren van onderzoeksproject

A

opstellen onderzoeksplan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

definitie van diagnostisch scenario

A

reeks van typen onderzoek die passen bij de hulpvragen van cliënt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

stappen van diagnostisch scenario

A
  1. van hulpvraag naar diagnostische hulpvraag
  2. deelhulpvragen analyseren
  3. onderzoekstypen ordenen in scenario
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

stap 1 van diagnostisch scenario:

A
  • van hulpvraag naar diagnostische hulpvraag
  • hierin onderken je of er überhaupt een vraag is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

stap 2.1 van diagnostisch scenario:

A
  • deelhulpvragen opstellen
  • adhv verschillende typen vraagstellingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

verschillende typen vraagstellingen

A
  1. onderkennende vraag
  2. verklarende vraag
  3. indicerende vraag
  4. (4. verhelderende vraag)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

onderkennende vraag

A
  • WAT is er (met mij) aan de hand?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

verklarende vraag

A
  • WAAROM is dit (met mij) aan de hand?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

indicerende vraag

A
  • HOE kan ik het best GEHOLPEN worden?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

verhelderende vraag

A

welke hulpvragen zijn gekoppeld aan de klachten?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat voor type vraag is dit?
Heeft mijn kind ADHD?

A

een onderkennende vraag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat voor type vraag is dit?
Hoe kan het dat ik me zo slecht voel?

A

verklarende vraag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat voor type vraag is dit?
Kom ik in aanmerking voor een mindfulnescursus?

A

indicerende vraag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat voor type vraag is dit?
Heb ik een depressie?

A

onderkennende vraag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat voor type vraag is dit?
Kan ik een HBO-opleiding volgen?

A

Indicerende vraag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat voor type vraag is dit?
Waarom lukt het me niet om me te concentreren als ik een boek lees?

A

Verklarende vraag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat voor type vraag is dit?
Hoe ernstig zijn mijn concentratieproblemen?

A

onderkennende vraag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat voor type vraag is dit?
Waarom kan ik geen relatie onderhouden?

A

Verklarende vraag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat voor type vraag is dit? Op welke manier kan ik mijn agressie beter onder controle krijgen?

A

indicerende vraag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

stap 2.2 van diagnostisch scenario

A
  • vraagstellingen koppelen aan types onderzoek
  • onderkennende vragen koppelen aan onderkennend onderzoek
  • verklarende vragen koppelen aan verklarend onderzoek
  • indicerende vragen koppelen aan indicerend onderzoek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

waar moet je op letten bij het opstellen van hulpvragen?

A

–> gebruik de ik-vorm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

stap 3 van diagnostisch scenario:

A
  • onderzoekstypen ordenen in scenario
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

stap 3.1 van diagnostisch scenario

A
  • groeperen van vraagstellingen volgens thema
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
stap 3.2 van diagnostisch scenario
- identificeren van scenario - afhankelijk van aantal overgangen binnen het diagnostisch scenario - altijd een verhelderend onderzoek
26
wat is het 0-scenario?
- alleen verhelderend onderzoek
27
voorbeeld van een 1-scenario
Verhelderend --> Onderkennend
28
voorbeeld van een 2-scenario
Verhelderend --> verklarend --> indicerend
29
voorbeeld van een 3-scenario
verhelderend --> onderkennend --> verklarend --> indicerend
30
Welk onderzoekstype heb je nodig bij de volgende hulpvraag? Heeft de cliënt een antisociale persoonlijkheidsstoornis?
onderkennend onderzoek
31
Welk onderzoekstype heb je nodig bij de volgende hulpvraag? vertoont de cliënt agressief gedrag?
onderkennend onderzoek
32
Welk onderzoekstype heb je nodig bij de volgende hulpvraag? Waarom vertoont de cliënt agressief verslag?
verklarend onderzoek
33
Welk onderzoekstype heb je nodig bij de volgende hulpvraag? Kan een anger-management-training hulp bieden om agressie te doen af nemen bij deze cliënt?
indicerend onderzoek
34
Waarom is een diagnostisch scenario van belang?
1. informeren van de cliënt 2. aanbrengen van onderzoekskader 3. waarborgen van volledigheid
35
hoe helpt het diagnostisch scenario in het informeren van de cliënt?
- verantwoordelijkheid en verwachtingsmanagement
36
hoe helpt het diagnostisch scenario in het aanbrengen van een onderzoekskader?
het zorgt dat je objectief te werk gaat
37
verschillende diagnotische onderzoeksmiddelen
1. psychologische test 2. interview 3. observatie 4. dossieranalyse
38
soorten interviews
1. gestructureerd 2. semi- of niet-gestructureerd
39
soorten psychologische tests
1. typical performance test 2. maximum performance test
40
typical performance test:
- iemands typische gedrag wordt onderzocht - wat zou je normaal gesproken doen - bijvoorbeeld een vragenlijst
41
nadeel aan typical performance test als diagnostisch instrument
mensen kunnen zich beter voordoen dan ze zijn
42
maximum performance test
- wat is het meest effectief? - bijvoorbeeld een IQ-test
43
voordeel van maximum performance test als diagnostisch instrument
mensen kunnen zich niet beter voordoen dan ze zijn
44
nadeel van maximum performance test als diagnostisch instrument
mensen kunnen zich slechter voordoen dan dat ze zijn
45
voordeel van interviews als diagnostisch instrument
vaak veel informatie vergaren
46
nadeel van interviews als diagnostisch instrument
er is vaak training voor nodig om dit goed uit te kunnen voeren
47
observatie
- observeren van iemand - gestructureerd - adhv een codeerschema - meer info in gastles
48
dossieranalyse
- kijken naar voorgaande intakes en rapporten - kan onderkennend of verklarend werken
49
waar moet je op letten bij dossieranalyse?
hypothesegericht kijken!! probeer te ontkrachten wat je zelf denkt
50
valkuil bij dossieranalyse
dat je alleen gaat zoeken naar bewijs voor je eigen hypotheses, en de rest niet bestuderen
51
Welk instrument kiezen is lastig, hulp:
bijv. GGZ standaarden raadplegen, vakliteratuur, online etc.
52
waar let je op bij het kiezen van een instrument?
1. objectiviteit 2. betrouwbaarheid 3. validiteit 4. normen 5. kosten-baten
53
objectiviteit (waar let je op bij het kiezen van een instrument?)
elke testafnemer heeft hetzelfde resultaat, geen verschil in resultaat doordat er een andere testafnemer werkte
54
betrouwbaarheid (waar let je op bij het kiezen van een instrument?)
- benadert het instrument de ware score? - is het instrument consistent over tijd?
55
validiteit (waar let je op bij het kiezen van een instrument?)
meet het instrument wat het moet meten?
56
normen (waar let je op bij het kiezen van een instrument?)
vergelijken met normpopulatie mogelijk (ernst van iets begrijpen)
57
kosten-baten (waar let je op bij het kiezen van een instrument?)
- is het praktisch haalbaar? - is er voldoende info over? - kosten
58
Hoe wordt intelligentie vaak omschreven?
- inzicht en begrip - redeneervermogen - cognitief
59
Hoe wordt intelligentie vaak NIET omschreven?
1. creativiteit 2. karakter 3. persoonlijkheid
60
verschillende intelligentiemodellen
1. spearmans twee-factoren-theorie 2. Thurstone’s ‘Primary Mental Abilities' 3. Guilfords ‘Structure of Intellect’ 4. Vernons hiërarchisch model 5. CHC integrated model
61
Spearmans twee-factoren-theorie
- conceptueel en methodologisch (factoranalyse) - algemene factor G en specifieke factor S - positieve correlaties tussen alle intelligentietaken - positive manifold (gestuurd door latente factor?)
62
wat wordt onder de G-factor van Spearman verstaan?
de onderliggende principes zijn: 1. begrijpen van eigen ervaringen en hieruit leren 2. inductief redeneren 3. deductief redeneren
63
Thurstone’s ‘Primary Mental Abilities'
- zocht naar onafhankelijke clusters - 7 primaire vaardigheden - evidentie gevonden voor clusters, maar positieve correlatie
64
7 primaire vaardigheden van Thurstone
1. inductief redeneren 2. verbaal begrip 3. woordvlotheid 4. rekenen 5. ruimte 6. associatief geheugen 7. perceptuele snelheid
65
wat verstaan we volgens Thurstone onder inductief redeneren?
bijvoorbeeld getallenreeks afmaken
66
wat verstaan we volgens Thurstone onder verbaal begrip?
bijvoorbeeld begrijpend lezen
67
wat verstaan we volgens Thurstone onder woordvlotheid?
bijvoorbeeld alle namen opnoemen met een J
68
wat verstaan we volgens Thurstone onder ruimte?
bijvoorbeeld geroteerde figuren herkennen
69
wat verstaan we volgens Thurstone onder associatief geheugen?
bijvoorbeeld uit het hoofd leren
70
wat verstaan we volgens Thurstone onder perceptuele snelheid?
bijvoorbeeld overeenkomsten visuele details
71
Guilfords ‘Structure of Intellect’
- veel verschillende soorten dimensies --> 120 soorten intelligentie - 5 operaties - 4 inhouden - 6 producten - geen grote rol meer - veel onderzoek naar creativiteit
72
Vernons hiërarchisch model
- Spearmans G + groepsfactoren - heerst vandaag de dag
73
2 grote groepsfactoren van Vernons model
1. verbaal-educationele 2. visueel-ruimtelijk
74
voorbeelden van kleinere groepsfactoren van Vernons model
lezen, taalvaardigheid
75
CHC integrated model
verschillende componenten met latente G-factor
76
algemene intelligentietests
1. WAIS (Wechsler Adult Intelligence Scale) 2. WISC (Wechsler Intelligence Scale for Children) 3. GIT (Groninger intelligentie test) 4. KAIT (Kaufman Intelligentietest voor Adolescenten en Volwassenen)
77
specifieke intelligentietesten
1. Raven’s Progressive Matrices --> non-verbaal 2. Nederlandse Leestest voor Volwassenen (NLV) -premorbide intelligentie --> verbaal bij cerebrale beschadiging
78
WISC-V: wat meten?
- voor algemene intelligentie (G-factor) & profielbepaling (zwaktes en sterktes)
79
WISC-V: voor wie?
- voor kinderen - ook voor kinderen met cognitieve problemen - in passend onderwijs - begaafdheid
80
WISC-V: duur?
41-75 minuten, bij voorkeur in één keer afnemen
81
WISC-V: omgevingsfactoren tijdens afname:
1. rustige en goedverlichte ruimte 2. alleen kind en testleider 3. testleider recht tegenover kind (interpretaties bij opdrachten) 4. comfort voor kind en testleider
82
WISC-V medewerking van kind
- is van belang, dus uitlokken - kinderen vinden het meestal leuk - kind op gemak stellen - interesse tonen in kind - kind aanmoedigen - doorvragen bij onduidelijkheid
83
WISC-V hoeveel subtests per domein?
2 (beperking in interpreteren hierdoor)
84
WISC-V welke domeinen?
1. verbaal begrip 2. visueel ruimtelijk 3. fluïde redeneren 4. werkgeheugen 5. verwerkingssnelheid
85
WISC-V Verbaal begrip (domein)
1. overeenkomsten 2. woordenschat 3. begrijpen
86
WISC-V visueel ruimtelijk (domein)
1. blokpatronen 2. figuur samenstellen
87
WISC-V fluïde redeneren (domein)
1. matrix redeneren 2. gewichten 3. rekenen
88
WISC-V werkgeheugen (domein)
- vasthouden en onmiddelijk reproduceren 1. cijferreeksen 2. plaatjesreeksen 3. cijfers en letters nazeggen
89
WISC-V verwerkingssnelheid (domein)
1. symbool substitutie coderen 2. symbool zoeken 3. figuur zoeken
90
WISC-V: tot welk domein hoort subtest blokpatronen?
visueel-ruimtelijk
91
WISC-V: tot welk domein hoort subtest overeenkomsten?
verbaal-begrip
92
WISC-V: tot welk domein hoort subtest matrix redeneren?
fluïde redeneren
93
WISC-V: tot welk domein hoort subtest cijferreeksen?
werkgeheugen
94
WISC-V: tot welk domein hoort subtest symbool substitutie coderen?
verwerkingssnelheid
95
WISC-V: tot welk domein hoort subtest woordenschat?
verbaal begrip
96
WISC-V: tot welk domein hoort subtest gewichten?
fluïde redeneren
97
WISC-V: tot welk domein hoort subtest figuur samenstellen?
visueel-ruimtelijk
98
WISC-V: tot welk domein hoort subtest plaatjesreeksen?
werkgeheugen
99
WISC-V: tot welk domein hoort subtest symbool zoeken?
verwerkingssnelheid
100
WISC-V: tot welk domein hoort subtest begrijpen?
verbaal begrip
101
WISC-V: tot welk domein hoort subtest cijfers en letters nazeggen?
werkgeheugen
102
WISC-V: tot welk domein hoort subtest figuur zoeken?
verwerkingssnelheid
103
WISC-V: tot welk domein hoort subtest rekenen?
fluïde redeneren
104
WISC-V wat doe je bij subtest overeenkomsten?
kind krijgt twee woorden, wat komt overeen? op welke manier zijn bijvoorbeeld zout en zuur hetzelfde?
105
WISC-V wat doe je bij subtest woordenschat?
benoemen of definitie geven van visuele of verbale onderwerpen
106
WISC-V wat doe je bij subtest begrijpen?
mondeling vragen beantwoorden om te kijken of het kind alledaagse problemen kan oplossen en begrip heeft voor sociale regels en begrippen
107
WISC-V wat doe je bij subtest blokpatronen?
kind legt met rood-witte blokken een patroon na binnen een bepaalde tijd
108
WISC-V wat doe je bij subtest figuur samenstellen?
kind bekijkt een afbeelding en moet de puzzelstukken selecteren die die afbeelding vormen, binnen een bepaalde tijd
109
WISC-V wat doe je bij subtest matrix redeneren?
kind ziet een incomplete serie of matrix en moet hem kloppend maken
110
WISC-V wat doe je bij subtest gewichten?
kind kijkt naar een plaatje met weegschalen en moet aangeven welke figuren toegevoegd moeten worden om de weegschaal in balans te brengen, binnen een bepaalde tijd
111
WISC-V wat doe je bij subtest rekenen?
kind krijgt rekenvragen die uit het hoofd opgelost moeten worden
112
WISC-V wat doe je bij subtest cijferreeksen?
kind krijgt mondeling een reeks getallen en moet ze in dezelfde, omgekeerde en gesorteerde volgorde mondeling herhalen
113
WISC-V wat doe je bij subtest plaatjesreeksen?
kind kijkt een bepaalde tijd naar een blad met een reeks plaatjes en moet daarna op de volgende bladzijde de correctie plaatjes in de juiste volgorde aangeven
114
WISC-V wat doe je bij subtest cijfers en letters nazeggen?
kind krijgt letters en cijfers aangeboden, moet de cijfers in oplopende volgorde en de letters op alfabetische volgorde herhalen
115
WISC-V wat doe je bij subtest symbool substitutie coderen?
kind vult binnen een tijdslimiet symbolen in die zijn gekoppeld aan eenvoudige geometrische vormen of getallen
116
WISC-V wat doe je bij subtest symbool zoeken
kind moet binnen een bepaalde tijdslimiet een doelsymbool zoeken en aangeven of symbool al dan niet aanwezig is
117
WISC-V wat doe je bij subtest figuur zoeken?
kind bekijkt binnen een bepaalde tijdslimiet twee pagina's met geordende vormen en streept doelobjecten (bijvoorbeeld alle dieren) aan
118
WISC-V: welke afnameregels heb je?
1. beginregel 2. omkeerregel 3. afbreekregel
119
WISC-V: beginregel
je begint een subtest bij een opdracht die passend is bij het kindniveau (leeftijd)
120
WISC-V: omkeerregel
bijvoorbeeld: eerste twee vragen zijn niet juist gegaan, dus dan bij een vraag beginnen onder het instapitem
121
WISC-V: afbreekregel
geeft aan wanneer je moet stoppen, bijvoorbeeld bij 3 x opeenvolgend een 0-score
122
WISC-V: waar moet je op letten bij tijdslimieten als testafnemer?
dat je de stopwatch onopvallend gebruikt
123
WISC-V: volgorde na scoring
1. bereken de chronologische leeftijd 2. bereken de totale ruwe scores van de subtesten (afhankelijk van leeftijd) 3. omzetten van ruwe naar geschaalde scores (gebruik normtabellen volgens leeftijd) 4. bereken de som geschaalde scores (bij elkaar optellen) 5. bereken primaire indexscores en TIQ 6. zet het profiel uit
124
WISC-V: wat doe je tijdens profielanalyse?
- analyseren van sterktes en zwaktes adhv base rates
125
WISC-V: waardoor kan testresultaat beïnvloedt worden?
- medicatiegebruik - psychische toestand van de cliënt - middelengebruik
126
waar moet je op letten bij de WISC-V?
- kies het meest optimale moment van de dag - let op leereffect bij kort na elkaar hertesten - check scores goed, een klein foutje kan grote gevolgen hebben
127
WAIS-IV-NL: leeftijd
16-58 jaar
128
WAIS-IV-NL: wanneer in te zetten?
- als algemene intelligentietest - om cognitieve domeinen te meten - voor een sterkte-zwakte profiel - bij mensen met cognitieve problemen/achteruitgang - als voorspelling voor opleidings- en werkgerelateerde prestaties
129
WAIS-IV-NL: afnameduur:
kern = 90 minuten kern + aanvullende tests = 150 minuten
130
WAIS-IV-NL: domeinen
1. Verbaal begrip 2. perceptueel redeneren 3. werkgeheugen 4. verwerkingssnelheid
131
WAIS-IV-NL: Onder welk domein valt de subtest blokpatronen?
perceptueel redeneren
132
WAIS-IV-NL: Onder welk domein valt de subtest overeenkomsten?
verbaal begrip
133
WAIS-IV-NL: Onder welk domein valt de subtest cijferreeksen?
werkgeheugen
134
WAIS-IV-NL: Onder welk domein valt de subtest matrix redeneren?
perceptueel redeneren
135
WAIS-IV-NL: Onder welk domein valt de subtest woordenschat?
verbaal begrip
136
WAIS-IV-NL: Onder welk domein valt de subtest rekenen?
werkgeheugen
137
WAIS-IV-NL: Onder welk domein valt de subtest symbool zoeken?
verwerkingssnelheid
138
WAIS-IV-NL: Onder welk domein valt de subtest figuur samenstellen?
perceptueel redeneren
139
WAIS-IV-NL: Onder welk domein valt de subtest informatie?
verbaal begrip
140
WAIS-IV-NL: Onder welk domein valt de subtest symbool substitutie coderen?
verwerkingssnelheid
141
WAIS-IV-NL: Onder welk domein valt de extra subtest cijfers en letters nazeggen?
werkgeheugen
142
WAIS-IV-NL: Onder welk domein valt de extra subtest gewichten?
perceptueel redeneren
143
WAIS-IV-NL: Onder welk domein valt de extra subtest begrijpen?
verbaal begrip
144
WAIS-IV-NL: Onder welk domein valt de extra subtest figuur zoeken?
verwerkingssnelheid
145
WAIS-IV-NL: Onder welk domein valt de extra subtest onvolledige tekeningen?
perceptueel redeneren
146
WAIS-IV-NL: Domein verbaal begrip:
bestaat uit: 1. overeenkomsten 2. woordenschat 3. informatie (4. begrijpen)
147
WAIS-IV-NL: domein perceptueel redeneren:
Bestaat uit: 1. blokpatronen 2. matrix redeneren 3. figuur samenstellen (4. gewichten) (5. onvolledige tekeningen)
148
WAIS-IV-NL: domein werkgeheugen:
Bestaat uit: 1. cijferreeksen 2. rekenen (3. cijfers en letters nazeggen)
149
WAIS-IV-NL: domein verwerkingssnelheid:
Bestaat uit: 1. symbool zoeken 2. symbool substitutie coderen (3. figuur zoeken)
150
WAIS-IV-NL: Wat te doen na afname:
1. bepaal TIQ 2. Rapporteer en beschrijf de indexen (VBI, PRI, WgI, VsI) 3. evalueer discrepantievergelijkingen op indexniveau 4. vaststellen van sterktes en zwaktes 4. formuleer een conclusie