HC 5 Are we our genes? Flashcards

(54 cards)

1
Q

Karyotype

A

Aantal en voorkomen van de chromosomen in de celkern

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Telomere

A

Repeterend stukjes DNA dat de belangrijke genen beschermt tegen het korter worden van de chromosomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Histone

A

Eiwit waar DNA omheen wikkelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

DNA

A

Bestaat uit genen die coderen voor een eiwit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Chromosome

A

Bestaat uit DNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

RNA

A

Kopie van DNA dat de nucleus kan verlaten en vervolgens afgeschreven kan worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Gen

A

regio van DNA dat voor een functioneel RNA of eiwitproduct codeert en de moleculaire eenheid van erfelijkheid is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Allele

A

Één van een aantal alternatieve vormen van hetzelfde gen of dezelfde genetische locus (e.g. een versie van een gen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Loci

A

Plaats op chromosoom of in genoom (van een gen) waar een erfelijke eigenschap is vastgelegd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Heterozygoot

A

Twee verschillende allelen (Bb)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Homozygoot

A

Twee dezelfde allelen (BB)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Dominant

A

Wanneer aanwezig, komt sowieso tot uiting (B komt tot expressie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Recessief

A

Komt alleen tot uiting wanneer er twee van zijn (b; komt niet tot uiting als B aanwezig is)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Transcriptie

A

Het vertalen van de genetische code op het DNA naar streng m-RNA dat de celkern mag verlaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Translatie

A

mRNA nucleotide codons worden vertaald in aminozuren (voor het maken van bv. eiwitten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Single Nucleotide Polymorfisme (SNP)

A

Één nucleotide (lettertje A, C, T) is anders op een bepaalde plek in de DNA sequentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Non-coding SNP

A

Je hebt ook stukken DNA waar geen gen zit -> als hier variatie zit (SNP), merk je er niks van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Epigenetische mechanismen

A

Bepalen of een gen (= stukje DNA dat codeert voor eiwit) wel of niet afgeschreven wordt als gevolg van effecten uit de omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Epigenetica

A

Effect van omgeving op gentranscriptie en via gentranscriptie op ziekte (e.g. genexpressie kan worden aangepast door de omgeving)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Upregulation

A

Aanzetten -> meer transcriptie -> meer eiwitaanmaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Downregulation

A

Uitzetten -> minder transcriptie -> minder eiwitaanmaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Drie epigenetische mechanismen die genexpressie beïnvloeden

A
  1. Methylatie
  2. microRNA
  3. Histone modificatie
23
Q

Methylatie

A

Methyl bindt aan DNA -> gen wordt ‘bezet’ gehouden door gebonden methyl -> het gen kan minder worden afgeschreven (uit-stand)

24
Q

MicroRNA

A

Smalle strengen RNA < 200 nucleotides, die nergens voor coderen (non-coding)

25
Silencing
Als microRNA plakt aan een stuk RNA kan dit stuk RNA niet meer goed worden afgeschreven -> blokkeert translatie en zorgt voor het sneller afbreken van mRNA.
26
Histone modificatie
Beïnvloedt het proces van het loswikkelen van DNA en zorgt ervoor dat een deel DNA wel/niet goed beschikbaar is voor transcriptie - Acetylation - Deacetylation
27
Acetylation
Maakt histone staarten losser -> toename in transcriptie activatie
28
Deacetylation
Maakt histone staarten strakker -> deactiveert transcriptie
29
CRISPR-Cas
Enzym dat CRISPR-sequenties als gids gebruikt om specifieke DNA-strengen die complementair zijn aan de CRISPR-sequentie te herkennen en te splitsen
29
Allele frequentie
Minor/major allele frequentie -> term dat beschrijft hoe vaak een allele aanwezig is in de populatie
30
Personalized medicine
Wanneer medicatie doseringen aangepast worden op de genetische kenmerken van de patiënt (bv. rekening houdend met metaboliserende enzymen)
31
Common disease / Common variant hypothesis
Op moment dat ziekte vaak voorkomt, gaat hij waarschijnlijk samen met genensets die hier als combi voor zorgen -> testen met haplotype map project
32
Linkage analysis
Genotypering van families met een ziekte (verzamelen collectie genetische markers)
33
Haplotype
Set allelen dat van één ouder overgeërft wordt
34
HapMap
Een project dat is opgesteld om correlaties tussen varianten te karakteriseren met als doel: identificeren locatie en dichtheid van veel voorkomende SNPs
35
Tag-SNP
Een SNP in kaart brengen die gecorreleerd is met een andere SNP om zo de kans op deze SNP te voorspellen
36
Directe associatie
Wanneer de SNP die een biologisch systeem beïnvloedt ook uiteindelijk tot het fenotype leidt -> functioneel SNP
37
Linkage disequilibirum
Correlatiemeting is 1 -> op basis van één stukje van het DNA kan je een betrouwbare uitspraak van honderd procent doen over een ander stukje DNA
38
Indirecte associatie
Wanneer de invloedrijke SNP niet rechtstreeks wordt getypeerd, maar in plaats daarvan een tag SNP
39
Linkage Equilibrium
Correlatiemeting van 0 -> de linkage tussen markers op populatieniveau is onafhankelijk
40
Genome wide significance
Het aantal tests in een populatie waarvoor je moet controleren (corrigeren)
41
False positive
Wanneer H0 wordt verworpen, maar eigenlijk waar is in werkelijkheid
42
Replicatie
Gouden standaard voor validatie van een genetische studie
43
Imputation
Genotype toerekening maakt gebruik van bekende LD-patronen en haplotype-frequenties
44
Psychiatric gwas consortium (PGC)
Een consortium van onderzoekers die samenwerken om meta-analyses uit te voeren op GWAS-gegevens
45
Genome Wide Association Study (GWAS)
Heel grote studies die kijken naar genen en aandoeningen -> meet en analyseert variaties in DNA sequenties in het menselijk genoom om genetische risicofactoren te identificeren voor ziekten die in de populatie veel voorkomen
46
Watershed model of genotype-phenotype relationship
Polygenetische conditie (meerdere genen coderen voor een ziekte of eigenschap)
47
Downstream fenotype
Fenotype ontstaat pas er als veel genen ''samenwerken'', want ze dragen allemaal maar een heel klein effect bij
48
Equifinality
Dezelfde resultaten worden gerealiseerd met verschillende condities op veel verschillende manieren
49
Endophenotype
Term die gebruikt wordt om gedragssymptomen in een meer stabiele fenotype met een enkele genetische connectie te onderscheiden -> een eigenschap of biomarker die ligt tussen de genetische basis (genotype) en de uiteindelijke klinische manifestatie (fenotype) van een aandoening.
50
Biomarker
Indicator van biologisch proces (normaal of pathologisch)
51
Pleiotropy
Een genetische variatie kan 2 of meer fenotypes beïnvloeden
52
Medelian randomization
Methode om gemeten variatie in genen met een bekende functie te gebruiken om het causale effect van een veranderbare blootstelling op ziekte in observationele studies te onderzoeken
53
Gene-environment interaction
De aan- of afwezigheid van bepaalde omgevingsfactoren kunnen zorgen van het tot uiting komen van een bepaald risicogen