herhaling Flashcards

(70 cards)

1
Q

sensitiseren

A

ontstekingsreactie maakt de zenuwuiteinde gevoeliger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

pijn

A

is een onaangename sensorische en emotionele gewaarwording geassocieerd met werkelijke of potentiële weefselbeschadiging of beschreven van dergelijke beschadiging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Congenitale analgesie

A

geen pijngevoel hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hyperalgesie

A

overgevoeligheid voor prikkels die normaal pijn veroorzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hyperesthesie

A

overgevoeligheid voor sensibele prikkels (bv over arm wrijven doet pijn)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

intacte pijnzin

A

intacte relatie tussen prikkel en de sensatie, schadelijke prikkels worden als pijn waargenomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

pijnzin

A

alarmsysteem, waarschuwt om verdere schade te voorkomen en heeft belangrijke invloed op de ontwikkeling van de motoriek + systeem dat prikkel kan omzetten in bewuste pijnsensatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Fibromyalie

A

pijn van spieren en bindweefsels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

trigeminusneuralgie

A

aangezichtspijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

nociceptieve pijn

A

spontante pijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hypoalgesie

A

verminderde gevoeligheid voor noxische prikkels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Analgesie

A

opgeheven pijnzin bij noxische prikkels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

pijnsensatie

A

of een patiënt al dan niet pijn voelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

pijnreactie

A

reactie van een patiënt met pijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Transductie

A

neurale processen waarbij schadelijke prikkels omgezet worden in zenuwimpulsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Allodynie

A

pijn die veroorzaakt wordt door niet-toxische prikkels (veroorzaken normaal geen pijn maar nu dus wel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

learned non-use

A

geleerd om lichaamsdeel niet te gebruiken ondanks dat de pijn niet meer aanwezig is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

homunculus van penfield

A

visuele voorstelling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

etalagefenomeen/ claudicatio

A

mensen laten niet aan hun omgeving zien dat ze pijn hebben, blijven vaak stil staan, regelmatig korte pauzes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

triple response van lewis

A

vasodilatatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

myelineschede

A

zorgt dat de geleiding sneller gaat, isolatielaagje rond de zenuw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

polymodaal

A

reageren niet specifiek op mechanisch, thermisch of chemische prikkels maar op allemaal tegelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

zenuwbundel

A

fasciculus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

sprouting

A

zenuwvezels gaan extra vertakken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
osseoperceptie
ter hoogte van het bot zijn er zenuwvezels die mechanische en thermische stimuli kunnen waarnemen
26
Anesthesie
opgeheven gevoel van tast en pijnzin
27
dysesthesie
onaangename, abnormale gewaarwording
28
hypesthesie
verminderde gevoeligheid voor sensibele prikkels
29
paresthesie
abnormale, niet onaangename gewaarwording ( niet pijnlijk) bv. tintelende handen of voeten
30
sialoadenitis
ontsteking van de speekselklieren - door obstructie in afvoergang - bacteriële of virale infecties - gaat gepaard met ruiken van maaltijden (speeksel wordt in gang gezet
31
barodontalgie
drukverschillen veroorzaken hevige pijn dat lijk op tandpijn (bij otitis media)
32
scotoom
vlek in aangezichtsveld
33
carcinogenese
proces waarbij kwaadaardige tumoren gevormd worden
34
neoplasie
nieuwvorming van onafhankelijke groeiende tumor door mutatie in oncogenen of tumor supressorgenen
35
neoangionen
zelf voorzienend van bloedvaten
36
endogene liganden
in het lichaam geproduceerde natuurlijke chemische boodschappers
37
exogene liganden
chemische boodschappers van buitenaf
38
iatrogene metastase
gevaar het loskomen van tumorcellen bij therapie
39
therapeutische dosis
dosis die schade aan de tumor veroorzaakt
40
tolerantiedosis
dosis die door normale weefsels wordt verdragen zonder schade
41
therapeutische breedte
verschil tussen therapeutische dosis en tolerantiedosis
42
Fractionering
als een kleine dosis bestraling porties/fracties wordt gegeven op het omliggende weefsels, herstelt dit weefsel terug
43
teletherapie
uitwendige bestraling
44
brachytherapie
inwendige bestraling met gesloten bron
45
intercalatie
tussenvoegen van baseparen in DNA
46
dysfagie
slikstoornissen
47
oesofagale stenose
vernauwing van de slokdarm
48
potentieel maligne laesie
weefsel met veranderde morfologie waarin orale kanker meer lijkt voor te komen dan in het normale weefsel
49
potentieel maligne conditie
een veralgemeende toestand die gerelateerd is aan een significant hoger risico op kanker
50
ionen
licht elektrisch geladen atomen of kleine moleculen
51
substraat
stof die door enzym in een andere stof wordt omgezet
52
farmacokinetiek
wat het lichaam doet met het geneesmiddel
53
farmacodynamiek
wat het geneesmiddel doet met het lichaam (therapeutsisch effect)
54
metaboliseren
veranderen door chemische reactie
55
Cytochroom 450
grote groep enzymen die ongewenste stoffen omzetten in een vorm die door de nieren uitgescheiden kan worden
56
first pass effect
p450 enzymen metaboliseren eerst gm alvorens het in de bloedsomloop terecht komt
57
prodrugs
sommige gm niet geïnactiveerd maar juist door lever gemetaboliseerd om actief te worden
58
metaboliet
wat er van een gm overblijft nadat de lever het heeft gemetaboliseerd
59
gal
mengsel van zuren, cholesterol en kleurstoffen
60
ACE
angiotensine converting enzym
61
TCA
tricyclisch antidepressivum
62
inductie
gm laat enzymactiviteit stijgen waardoor ook andere stoffen sneller gemetaboliseerd worden
63
inductoren
gm die activiteit van bepaald cytochroom p450 enzymen laat stijgen
64
steady state
hoeveelheid geneesmiddel in het lichaam blijft vrij constant wanneer de hoeveelheid toegediend gelijk staat aan de hoeveelheid die geëlimineerd wordt
65
Ontstekingsreactie
geprogrammeerde, niet specifieke immuunreactie op verwonding, schadelijke chemische stoffen en microbiële ziekteverwekkers
66
COX-enzyme
cyclo oxygenase
67
SARS
severe acute respiratory distress syndrome
68
CVA
cerebrovasculair accident, plots optredende uitval in hersenen (beroerte)
69
nystatine
antimycoticum dat gebruikt wordt voor spruw bij kinderen ( candida albicans)
70
Cirrose
leverziekte waarbij gezonde levercellen vervangen worden door een bindweefsel (soort littekenweefsel)