Het klimaat In Nederland Flashcards
(34 cards)
1
Q
the climat
A
het klimaat
2
Q
often
A
vaak
3
Q
cold
A
koud
4
Q
average
A
gemiddeld
5
Q
of course
A
natuurlijk
6
Q
to snow
A
sneeuwen
7
Q
snow
A
de sneeuw
8
Q
to freeze
A
vriezen
9
Q
frost
A
de vorst
10
Q
some
A
sommige
11
Q
to rain
A
regenen
12
Q
rain
A
de regen
13
Q
true
A
waar
14
Q
also, too
A
ook
15
Q
to fall
A
vallen
16
Q
sometimes
A
soms
17
Q
drier
A
droger
18
Q
dry
A
droog
19
Q
to give
A
geven
20
Q
later
A
straks
21
Q
few
A
weinig
22
Q
too few
A
te weinig
23
Q
food
A
het voedsel
24
Q
ice
A
het ijs
25
faster
sneller
26
fast
snel
27
to melt
smelten
28
higher
hoger
29
high
hoog
30
low
laag
31
countries
landen
32
to lie
liggen
33
like
zoals
34
per cent
procent
