Het menselijk lichaam (The Human body) Flashcards
(58 cards)
1
Q
organ (organen)
A
organ/s
2
Q
de mens (mensen)
A
the man (people)
3
Q
menselijk
A
human
4
Q
het lichaam (lichamen)
A
the body (bodies)
5
Q
het lijf (lijven)
A
the body (bodies)
6
Q
het lichaamsdeel (lichaamsdelen)
A
the body part/s
7
Q
bloot
A
naked
8
Q
naakt
A
naked
9
Q
het hoofd (hoofden)
A
the head/s
10
Q
de kop (koppen)
A
the head/heads (inform: used for animals)
11
Q
de hersenen (soms: hersens)
A
the brain
12
Q
< je hersens gebruiken
A
use your brain
13
Q
het haar
A
the hair
14
Q
de haar (haren)
A
the hair
15
Q
de keel (kelen)
A
the throat/s
16
Q
de hals (halzen)
A
the neck/s
17
Q
de nek (nekken)
A
the neck/s
18
Q
het gezicht (gezichten)
A
the face/s
19
Q
het gelaat (form)
A
the face
20
Q
het oor (oren)
A
the ear/s
21
Q
het oog (ogen)
A
the eye/s
22
Q
de neus (neuzen)
A
the nose/s
23
Q
het voorhoofd (voorhoofden)
A
the forehead/s
24
Q
de wang (wangen)
A
the cheek/s
25
de kin (kinnen)
the chin/s
26
de mond (monden)
the mouth/s
27
< je mond houden
shut your mouth
28
de lip (lippen)
the lip/s
29
de tand (tanden)
the tooth (teeth)
30
de tong (tongen)
the tongue/s
31
< je tong uitsteken
stick out your tongue
32
de arm (armen)
the arm/s
33
de schouder/s
the shoulder/s
34
de elleboog (ellebogen)
the elbow/s
35
de pols (polsen)
the wrist/s
36
de hand (handen)
the hand/s
37
< wat is er aan de hand?
what's going on?
38
< uit de hand lopen
getting out of hand
39
de vinger/s
the finger/s
40
< je vinger opsteken
raise your hand
41
de duim (duimen)
the thumb/s
42
de wijsvinger/s
the index finger/s
43
de middelvinger/s
the middle finger/s
44
de ringvinger/s
the ring finger/s
45
de pink (pinken)
the little finger/s
46
de nagel/s
the nail/s
47
de vuist (vuisten)
the fist/s
48
de rug (ruggen)
the back/s
49
de buik (buiken)
the belly (bellies)
50
de borst (borsten)
the boob/s
51
de navel/s
the navel/s
52
de bil (billen)
the buttock/s
53
het been (benen)
the leg/s
54
de knie (knieën)
the knee/s
55
de voet (voeten)
the foot (feet)
56
de teen (tenen)
the toe/s
57
de hiel (hielen)
the heel/s
58
het bloed
the blood
