Het Worden Flashcards
(34 cards)
1
Q
Het blaauw
A
El azul
2
Q
Het geel
A
El amarillo
3
Q
Het groen
A
El verde
4
Q
Het wit
A
El blanco
5
Q
Het zwart
A
El negro
6
Q
Het bestek
A
Los cubiertos
7
Q
Het bitter
A
El amargo
8
Q
Het bord
A
El plato
9
Q
Het eten
A
La comida
10
Q
Het mes
A
El cuchillo
11
Q
Het water
A
El agua
12
Q
Het zoet
A
El dulce
13
Q
Het pak
A
El traje
14
Q
Het best / Het dier
A
El animal
15
Q
Het huis
A
La casa
16
Q
Het spel
A
El juego
17
Q
Het werk
A
El trabajo
18
Q
Het potlood
A
El lápiz
19
Q
Het hotel
A
El hotel
20
Q
Het panorama
A
El panorama
21
Q
Het Europa
A
El Europa
22
Q
Het materiaal
A
El material
23
Q
Het metaal
A
El metal
24
Q
Het gas
A
El gas
25
Het record
El récord
26
Het idee
La idea
27
Het geloof
La religión
28
Het ziekenhuis
El hospital
29
Het tegenovergestelde
El opuesto
30
Het geld
El dinero
31
Het brood
El pan
32
Het woord
La palabra
33
Het boek
El libro
34
Hetzelfde
Idéntico
