Hfst 2: social research strategies Flashcards

1
Q

2 soorten theorieën volgens Merton

A
  • grand theories

- middle range theories

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

empirisme =

A

kennis enkel vewerven via zintuiglijke waarnemingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

naïef empirisme =

A

niet uitsluitend feiten cumuleren, maa ook reflecteren over de feiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

inductie =

A

generaliseerbare conclusies trekken uit observaties (data->theorie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

deductie =

A

expliciete hypothesen woden verworpen of bevestigd (theorie->data)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

epistemologie =

A

wat wij beschouwen als wetenschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

positivisme =

A

een epistemologische visie die voorstander is van het gebuiken van onderzoeksmethoden van de natuurwetenschappen voor het onderzoeken van de sociale realiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

empirisch realisme =

A

een epistemologische visie die vind dat er een nauwe correspondentie is tussen de werkelijkheid en de termen die gebuikt worden om het te beschrijven. Men kijk niet naar onderliggende verbanden (=naïef realisme)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

kritisch realisme =

A

een epistemologische visie die stelt dat theoretische termen onze kennis vd werkelijkheid bemiddelen en onderliggende structuren waarneembare gebeurtenissen genereren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

interpretivisme =

A

een epistemologische visie die stelt dat er een speciale methode nodig is om de sociale werkelijkheid te onderzoeken die de verschillen respecteert tss het menselijke gedrag en het gedrag van objecten in de natuurwetenschappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

ontologie =

A

betreft de aard van de sociale eniteiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

objectivisme =

A

een onthologische positie die stelt dat sociale fenomenen ons confronteren als externe eiten waar wij geen invloed op hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

constructivisme =

A

een onthologische visie die stel dat sociale fenomenen en hun betekenis worden geconstrueerd door sociale actoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

kenmerken van kwantitatief onderzoek:

A

Measurement of social variables

Common research designs: surveys and experiments

Numerical and statistical data

Deductive theory testing

Positivist epistemology

Objectivist view of reality as external to social actors

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

kenmeken van kwalitatief onderzoek

A

Understanding the subjective meanings held by actors (interpretivist epistemology)

Common methods: interviews, ethnography

Data are words, texts and stories

Inductive approach: theory emerges from data

Social constructionist ontology

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Phenomalism =

A

kennis verkrijgen via de zintuigen (positivisme)

17
Q

fenomologie =

A

een verschijnsel in zijn totaliteit onderzoeken (interpretivisme)

18
Q

sui generis =

A

enige in zijn soort