Hoofdstuk 1 Flashcards

(79 cards)

1
Q

Productie

A

komt voort vanuit een vraag/maatschappelijke behoefte. In economische
context wordt het gezien als het voortbrengen van maatschappelijke goederen, het
scheppen van nuttigheid en de bevrediging van de maatschappelijke behoefte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Technlologie

A

(natuurkundige & (bio-)chemische processen om te produceren): De leer van
de bewerkingen die natuurproducten moeten ondergaan om ze ten dienste van de
industrie te laten functioneren; leer van de bewerkingen en mechanische hulpmiddelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

productietechnologie

A

toepassenen van wetenschappelijke kennis en inzichten (=technologie) om een maatchappij te voorzien van zijn behoeftes en verlangens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Manufacturing

A
  1. technologisch proces: toepassen van wetenschappelijke processen om de samenstelling van een begin product om te vormen tot een eindproduct
  2. economisch proces: creëren van toegevoegde waarde, behalen van winst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

consumer goods

A

goederen die direct door consumenten kunnen gekocht worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

capital goods

A

goederen die worden gekocht door ondernemingen om in te zetten in hun eigen productieprocessen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

De 4 sectoren

A
  1. primaire sector: landbouw, veeteelt, delstoffenwinning, visserij, jacht
  2. secundaire sector: alle bedrijven die deze grondstoffen bewerken
  3. tertiaire sector: diensten sector, de verkoop aan de consumenten
  4. quartaire sector: niet commerciële dienstverlening (overheidinstellingen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

industrie 1.0

A
  • eind 18e eeuw
  • stoommachine
  • opkomst grote indistruële bedrijven
  • bijeenbrengen van productiemiddelen binnen 1 organisatie
  • opkomst spoorwegen en schepenen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

industrie 2.0

A
  • eind 19e eeuw
  • elektriciteit
  • staal
  • aardolie
  • verbradingsmotor
  • stoomturbine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

industrie 3.0

A
  • na WW2
  • rimtevaart
  • micro-elektronica
  • opkomst computer
  • globalisatie van bedrijven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

industrie 4.0

A
  • 2000 - nu
  • digitalisering van alles
  • smart factory ( = efficienter door gebruik van AI etc)
  • toename nauwkeurigheid bij produceren door micro en nana technologie
  • bio-technologie (= studie en gebruik van organismen, genetische manipulatie)
  • duurzame ontwikkeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

duurzaamheid (def. van Brundtland)

A

Het voldoen van de behoeften van de huidige generatie voldoen zonder de kansen te hypothekeren aan de volgende generatie om aan hun behoeften te voldoen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Nieuw industreel beleid (NIB)

A
  • > Vlaanderen competitief houden
    1. Inzetten op slimme technologische innovatie
    2. Zuinig omgaan met energiebronnen
    3. Duurzaam materiaalbeheer
    4. Internationale afzetmarkt opzoeken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

NACE-indeling

A

=Nomenclature des Activités économiques dans la Communauté Européenne
= Statistische naamgeving van de economische activiteiten in de Europese Gemeenschap.
Manier om ecomomische activiteiten in te delen. Elk bedrijf krijgt maar 1 code toegekend. Namelijk de activiteit die voor de meeste toegevoegde waarde zorgt.

  1. secties: duiden grote economische sectoren aan. Ze worden aangeduid met een letter
  2. afdelingen: eerste onderverdeling van (sub)secties, aangeduid met twee cijfers.
  3. groepen: verdere onderverdeling, 3 cijfers (= de code van de afdeling + een bijkomend cijfer)
  4. klassen: meest gedetailleerde onderverdeling, 4 cijfers (= de code van de groep + een bijkomend cijfer)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

ISIC- verdeling

A

=International Standard Industrial Classification

- Wereldwijde overkoepelende classificatie, in 21 afdelingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Soorten biotechnologie

A

wit: industrieel (=bio-based-economy)
groen: agrarisch(=genetische manipulatie met als doe meer winst)
rood: medisch
Blauw: Marine/milieu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Productontwikkeling

A

productplanning + productontwerp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

productplanning

A

Signaleren van behoeften & genereren van ideeën & concepten
EN:
- op welk moment de markt betreden?
- eigenschappen van het product vastleggen
- verwachte productaantallen
- prijsstelling
- conceptontwerp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

productontwerp

A

Uitwerken van concepten tot gedetailleerde ontwerpen

  • technische tekening met afmetingen en vormen etc
  • materialen en bijgevolg welke productieprocessen te gebruiken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Design for recycling

A

inzetten op terugwinnen van grondstoffen (=resource recovery)

  1. Downcycling: kwaliteit gaat achteruit
  2. Upcycling: kwaliteit blijft hetzelfde of beter
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

productlevenscyclus

A
  1. tijdsduur waarin een product succesvol kan verkocht worden

2.

  • productont.
  • productie
  • distributie/verkoop
  • gebruik/onderhoud
  • terugname

men streeft hier naar een circulaire economie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

life cycle Analysis (LCA)

A

technologisch aspect:
reuse en recycling

economisch aspect:

  1. R&D: monopolie voor bedrijf
  2. groei: er is concurrentie
  3. maturniteit: product is gestandaardiliseerd de concurrentie zit nu in de prijs
  4. afname verkoop: nieuwe modellen op de markt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

relatieschema

A

programma van eisen: functie, materiaal en proceskeuze

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

productieproces

A

een reeks van gebeurtenissen (reacties en operaties), geordend in de tijd, waarbij een ingangsproduct wordt omgezet in het gewenste eindproduct met toegevoegde waarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Stukproductie
- stuk voor stuk - hoge kostprijs - unieke specificaties van de klant - arbeidsintensief
26
Serieproductie
- duurdere machines - efficiënter - lagere kostprijs - niet arbeidsintensief - weinig plaats voor unieke specificaties (tenzij: mass-customization)
27
Flowproductie
- productie stopt bijna nooit - enorme volumes - zeer specifieke fabrieken - totaal niet arbeids intensief - lage kostprijs, behalve initiële kost voor machines en gebouw
28
eenheidsoperaties
Omzetten van materiaal- & energiestromen naar een nieuw fabricaat, maar op een beperkt aantal afzonderlijke bewerkingen. (mechanisch, fysisch en bio- chemisch geschakelde processen). Een beperkt aantal operaties die naargelang de toepassing slecht weinig aangepast worden.
29
proces engineering of procestechnology
omvat de ontwikkeling en optimalisering van productieprocessen. Taak van de ingenieurs de studie van de in industrie voorkomende mechanische, fysische en (bio)chemische eenheidsbewerkingen.
30
Mechanische bewerkingen
Mechanische krachten op de te bewerken stof (wezen en eigenschappen van de stof zijn vast)
31
fysische (natuurkundige) bewerkingen
Fysische krachten | Toestand stof verandert Wezen van de stof is constant Verandert de aard/eigenschap van de stof
32
bio-chemische processen
veranderen de stof wel, de chemische toestand verandert
33
katalysator
een stof die het proces sneller laat verlopen, zonder zelf verbruikt te worden
34
enzym
biochemische katalysator
35
procesontwikkeling
optimalisering van het proces op alle vlakken
36
procesontwikkeling op laboschaal
deskundigen experimenteren met als doel het vinden van een nieuwe methode om de grondstoffen te bewerken en in welke volgore dit het best te doen. Men streeft ook om het rendement ( verhouding tussen werkelijke opbrengst en maximale opbrengst) zo laag mogelijk te houden. Ze zoeken ook naar de manier dat zo simpel, efficiënt, goedkoop mogelijk is in de mate van het mogelijke.
37
procesontwikkeling op pilootshaal
hier worden ook proeven uitgevoerd op grotere shaal dan labo, omdat labo niet voldoende is.
38
proeffabriek
een volledige fabriek met de mogelijkheid defecten of productieonderbrekingen efficiënt te kunnen opvangen doel: ervaring opdoen
39
productiefabriek
feitelijke productie
40
blokschema
rechthoeken en pijlen: volgorde bewerkingen en de richting van de grondstoffenflow (1 blok= 1 eenheidsoperatie)
41
flowsheet
eenvoudige rechthoeken en lijnen: weergave machines en apparaat. PID: proces and instumental diagram
42
materiaal- en energiebalans
soort boekhouding met alle hoeveelheden die in en uitgaan. Materiaalbalans: grootte en samenstelling alle voorkomende hoeveelheden.
43
productiekosten
1. vastgelegde kosten (machines, materiaal,..) | 2. gemaakte kosten (reeds betaalde kosten)
44
kostprijscalculatie
1. offertecalculatie: obv materiaal en bewerkingskosten 2. voorcalculatie: obv materiaal, bewerkingskosten én behandelingstijden 3. nacalculatie: obv behandelingstijden en werkelijke kosten
45
productiekostprijs (som formule)
Ku + Kho + Kvb + Koverhead ``` Ku = uitvoeringskosten: kost per indivudeel product voor materiaal, machine, areid etc Kho = kosten voor herhaalopdrachten: voorberiedende kosten voor een nieuwe fabricage van een serie producten (aankoopkosten) Kvb = eenmalige kosten: kosten eenmaal te betalen voor de totaalserie (tecnhniche werk voorbereiding) Koverhead = overheadkosten: totale kosten van alle niet direct productiegebonden afdelingen (planning, gebouwen, verlichting) ```
46
formule voor de productieprijs Kfi van een fabricage serie "i"
Kfi = Fof x (Ku + Kho/Xi + Kvb/Y) met Y = de som van Xi voor het aan tal fabricageseries indien het product uit verschillende onderdelen bestaat, komt er nog een kost bij: Kas (= kosten van assemblage). Dan wordt de formule: Kft = Fof + Kas + de some van Kfi (productiekostprijs per onderdeel) voor n onderdelen zie map of sv voor meer uitleg is redelijk simpel
47
Fof, Fob, Fov
Fof: overheadkosten fabricage Fob: overheadkosten voor boekhouding, management, personeelszaken en kwaliteitsdienst Fov: overheakkosten voor verkoopactiviteiten
48
winstfactor Fw
verhouding tuss de verkoopprijs van het product en de totale product kosten
49
verkooopprijs (Kv) (formule)
Kv = Fw * Fov * fob * Kr
50
productiesysteem
een begrensd complex van mensen en middelen, bijeengebracht om in geordend verband gelijkaardige producten voort te brengen
51
verschillende productiesystemen obv vier verschillende criteria (zie sv p 7-8)
1. mate waarin de de klantenorder de productie stuurt wanneer een klant iets koopt dan is het product nog niet op voorraad. er wordt gebruik gemaakt van K.O.O.P (= klantenorder ontkoppelpunt). Hoe verder het ontkoppelpunt naar links ligt, hoe meer inspraak de klant heeft. 2. Seriegrootte van de orders: Massaproductie(geen KOOP): 100 000 – 1 000 000 stuks per jaar Serieproductie: (een of meermalige orders, enkele tot 100 000 stuks per jaar) Enkelstuks/projectmatige productie(Maximale KOOP): een tot enkele producten 3. plaats van het bedrijfskolom - basisproductiesysteem - omzettingssysteem - fabricagesysteem - assemblagesysteem inrichting van productieafdelingen - lijnstructuur/lopendeband (massaproductie) - afdelingsstructuur (serieproductie) - celstructuur (factory in factory)
52
bedrijfskolom
de verschillende participanten die bijdragen in de opeenvolgende stappen die een product doormaakt van het ontginnen van de primaire grondstof tot het bij de klant is
53
goederenstroom
leer van het plannen en het effectief & efficiënt uitvoeren van bevoorrading. Dit geldt voor goederen-, geld-, informatie- & mensenstromen. Het zorgt zowel voor de ontwikkeling & inkoop als voor de productie & distributie (tegen optimale kosten).
54
supply chain management (SCM)
het verbeteren van processen en de samenwerking met leveranciers en afnemers
55
voorraad gestuurd besturingssysteem
- per voorraadpunt: bijhouden van de voorraad | - voorraad onder bepaaald niveau? => nieuwe bestelling plaatsen
56
Just-In-Time (JIT)
- levering gebeurd in zeer kleine hoeveelheden - heel flexibel - lage voorraadkosten - meer risisco
57
programmagestuurd systeem
- gaat uit van de bekende of verwachte bestellingen van eindproducten en probeert op deze manier de behoefte aan grondstoffen in te schatten
58
MRP
material requirement planning
59
Organisatiestructuur: lijnorganisatie
Iedereen heeft 1 baas/1-hoofdige leiding
60
lijn-staf organisatie
toevoeging van een staf aan de leiding, zij hebben een adviserende, informerende en coôrdinerende bevoegdheid op hun specialisatiegebied. Zij hebben geen beslissings bevoegdheid.
61
functionele organisatie
idem als lijn staf, maar de staffunctionarissen hebben nu ook beslissingsbevoegdheid.
62
2-dimensionele matrixorganisatie
hier wordt er een projectmanager ingevoerd, hij/zij volgt de lijnstructuur niet. bijgevolg zijn er dus telkens 2 bazen; de ene bepaalt wat en wanneer, de andere hoe.
63
productgerichte organisatie
een verantwoordelijke per productgroep (vaak bij massaproductie met een lijnstructuur)
64
procesgerichte organisatie
een verantwoordelijke per type proces met verschillende soorten producten (vaak bij serieproductie met cel of afdelingsstructuren)
65
geografisch gedeelde organisatie
wanneer contact een grote rol speelt
66
platte organisatie
verplaatsen van verantwoordelijkheden naar onder
67
lean production
organisatie verkleinen en vereenvoudigen door uitbesteding en focus op kerntaken
68
ontwerpingenieur (design engineers)
Selecteren de materialen en productieprocessen Vereist kennis over materiaaleigenschappen en technologische aspecten van de productie
69
procesingenieur (manufactering engineer)
Selecteren, coördineren en organiseren van specifieke processen en apparatuur tijdens de productie Diepgaande kennis van de fundamentele grondslag en toepassingsmogelijkheden
70
materiaal ingenieur (material ingeneer)
Het ontwikkelen van materialen met meer gewenste eigenschappen. Grondig inzicht in het gedrag van materialen tijdens de productie
71
productkwaliteit
de mate waarin een product bruikbaar is voor het gestelde doel (fitness for use) de mate waarin het geleverde product overeenkomt met de verwachtingen van de klant De kostprijs maakt deel uit van de kwaliteit: de prijs/prestatieverhouding moet minimaal zijn
72
ISO - normen (uitleg)
internationale normen voor het opzetten van een kwaliteitssysteem. In deze normen liggen de eisen vast waaraan het systeem moet voldoen, maar niet de manier waarop die moet gebeuren. (In België: BELAC : geaccrediteerd)
73
ISO - normen
1. Elke WN verantwoordelijk voor zijn/haar werk 2. Elke WN moet weten wat er van hem verwacht wordt. (draaiboek) 3. Kwaliteitsdraaiboek => kwaliteitsborging Belangrijk om certificaat te krijgen want: 1. PR 2. Concurrentieel voordeel 3. Juridisch belangrijk
74
criteria voor het beoordelen van een productiesysteem (zie sv p11)
1. productiekosten 2. productiesnelheid 3. flexibiliteit 4. kwaliteit 5. milieueffecten
75
MET - factoren
ivm milieu: materiaal: moet spaarzaaam en selectief zijn, zoveel mogelijk hergebruiken energie: energie gebruik beperken zowel tijdens gebruiksfase als productiefase toxiciteit: afval en emissies beperken
76
3 belangrijkste industrie takken in België
1. metaalindustrie 2. chemie & life sciences 3. voedingsindustrie
77
Dïndustralisering
sectorverschuiving vanaf jaren 90: industrie => diensten
78
globalisering van de economie
1. internationale handel 2. kapitaal stroming 3. verspreiding van informatie 4. organisatie van productie
79
Belgische industrie
- energie afhankelijk - klemtoon op halffabricaten - vooral diensten