Hoofdstuk 1 Flashcards
(89 cards)
1
Q
berg, de
A
mountain
2
Q
beschrijven
A
to write on, to describe
3
Q
jeugd, de
A
youth
4
Q
overeenkomst, de
A
similarity
5
Q
vies
A
dirty
6
Q
begeleiding, de
A
accompaniment
7
Q
kraan, de
A
tap, faucet
8
Q
lamp, de
A
lamp
9
Q
regering, de
A
government
10
Q
tandenpoetsen
A
to brush your teeth
11
Q
uitdoen
A
to turn off
12
Q
wet, de
A
law
13
Q
achtergrond, de
A
background
14
Q
arbeider, de
A
worker
15
Q
beide
A
both, either
16
Q
bouwen
A
to build
17
Q
buitenlander, de
A
foreigner
18
Q
doordat
A
because of
19
Q
enige, het
A
only, some, wonderful
20
Q
gevaarlijk
A
dangerous
21
Q
herinneren, zich
A
to remember
22
Q
kanaal, het
A
canal
23
Q
molen, de
A
windmill
24
Q
platteland, het
A
countryside
25
rand, de
edge, border
26
sigaret, de
cigarette
27
uitbreiden
to enlarge
28
vlak
flat, level
29
weiland, het
pasture
30
zwemmen
to swim
31
argument, het
argument
32
bereiken
to reach, accomplish
33
beschermen
to protect
34
discussie, de
discussion
35
doel, het
target, goal
36
energie, de
energy
37
internationaal
international
38
invloed, de
influence
39
kerncentrale, de
nuclear power plant
40
landschap, het
landscape
41
middel, het
means
42
natuur, de
nature
43
organisatie, de
organization
44
overleggen
to consult
45
proefdier, het
test animal
46
professioneel
professional
47
publiciteit, de
publicity
48
regel, de
rule
49
samenleving, de
society
50
spectaculair
spectacular
51
steun, de
support
52
stichting, de
foundation, non-profit
53
stimuleren
to stimulate, to encourage
54
vereniging, de
club, association
55
waarde, de
value, worth
56
beek, de
brook, stream
57
beheren
to manage
58
beschikbaar
available
59
bord, het
notice, sign
60
bos, het
forest
61
breken
to break
62
dam, de
dam
63
flink
substantial
64
gebied, het
territory, district
65
geul, de
trench, channel
66
heide, de
heath(land), heather
67
kabel, de
cable
68
landbouw, de
agriculture
69
merken
to notice
70
overstromen
to flood
71
ramp, de
catastrophe
72
rivier, de
river
73
rust, de
rest
74
slee, de
sled, limo
75
slingeren
to meander
76
spiegeling, de
reflection
77
springen
to jump
78
stilte, de
silence
79
streek, de
region, area
80
stromen
to pour, to flow
81
terechtkomen
to end up
82
uitmonden
to flow out
83
uitslijten
to erode
84
vechten
to fight
85
veiligheid, de
security, safety
86
verbazen, zich
to amaze, to astonish
87
verdrinken
to drown
88
winnen
to win
89
zand, het
sand
