Hoofdstuk 2 Flashcards
(87 cards)
1
Q
aantreffen
A
to find
2
Q
binnenstad, de
A
city center
3
Q
huiselijk
A
homey
4
Q
ondanks
A
in spite of
5
Q
plicht, de
A
duty
6
Q
sleutel, de
A
key
7
Q
totdat
A
until
8
Q
voorgoed
A
once and for all
9
Q
aandact, de
A
attention
10
Q
afschuwelijk
A
horrible, awfully
11
Q
agressie, de
A
agression
12
Q
agressief
A
aggressive
13
Q
anderzijds
A
on the other hand
14
Q
asociaal
A
anti-social
15
Q
bedreigen
A
to threaten
16
Q
beëindiging, de
A
termination
17
Q
belachelijk
A
ridiculous, absurd
18
Q
blaffen
A
bark
19
Q
bovendien
A
furthermore
20
Q
draaien
A
to turn, to rotate
21
Q
dreunen
A
drone, thud
22
Q
enerzijds
A
on the other hand
23
Q
ernstig
A
serious
24
Q
ervaren
A
experience
25
geachte
respected, esteemed
26
gedrag, het
behaviour
27
geestelijk
mental
28
gehorig
noisy
29
geweld, het
violence
30
gooien
to throw
31
handelen
to do business
32
hoogachtend
sincerely (esteemed)
33
klagen
to complain
34
kwijt
lost
35
lawaai, het
noise
36
melden
to report
36
melden
to report
37
nauwelijks
hardly, scarcely
38
ontkennen de ontkenning
to deny, denial
39
ophouden
to stop
40
overlast, de
inconvience
41
plafond, het
ceiling
42
poep, de
poop
43
rechter, de
judge
44
schelden
to curse, to swear, to call names
45
slot, het
lock
46
stank, de
stench, nasty small
47
veilig
safe, secure
48
verdelen
to divide up, to distribute
49
verslaafd
addicted
50
vóórkomen
to occur
51
vuil, het
garbage, foul
52
waarschuwen
to warn
53
zorg, de
care
54
zulk
such
55
aanrecht, het
kitchen counter
56
afwasmachine, de
dishwasher
57
afzuigkap, de
cooker hood
58
bord, het
plate
59
fornuis, het
stove, oven
60
gootsteen, de
kitchen sink
61
ingewikkeld
complicated
62
kant-en-klaarmaaltijd, de
ready meal
63
magnetron, de
microwave
64
omheen
around, about
65
opruimen
to clear out
66
oven, de
oven
67
plank, de
board, shelf
68
trots
pride, proud
69
vriezer, de
freezer
70
zodat
so (that)
71
afwassen
to wash the dishes
72
borstel, de
brush
73
doek, de
cloth, canvas, curtain
74
gebruiksaanwijzing, de
directions (for usage)
75
instellen
to establish, to adjust
76
klus, de
job, task
77
knop, de
button
78
positie, de
position
79
stand, de
position
80
stofzuigen
to vacuum
81
strijken
to iron
82
ten slotte (tot slot)
finally
83
toets, de
test, check
84
volgorde, de
order, sequence
85
wasmiddel, het
detergent
86
zeep, de
soap
