Hoofdstuk 1 Flashcards
(118 cards)
1
Q
achternaam, de
A
Family name
2
Q
auto, de
A
car
3
Q
autorijles
A
driving lessons
4
Q
dochter, de
A
daughter
5
Q
en
A
and
6
Q
familie, de
A
family
7
Q
geven (geef)
A
to give
8
Q
hebben
A
to have
9
Q
heten
A
call (ex:They call me, Nemo)
10
Q
huisarts, de
A
docter
11
Q
in
A
in
12
Q
het jaar
A
the year
13
Q
kind, het
A
Child
14
Q
komen (v)
A
to come
15
Q
man
A
man
16
Q
met
A
with
17
Q
moeder, de
A
mother ❤️
18
Q
naam
A
name
19
Q
nieuw
A
new ✨
20
Q
nu
A
now
21
Q
nummer, het
A
number
22
Q
op
A
on
23
Q
uit
A
from
24
Q
vandaan
A
from
25
voornaam, de
first name
26
vrouw, de
woman
27
werken (v)
to work
28
winkel, de
store
29
wonen (woon)
to live
30
zijn
to be
31
zoon, de
son
32
zus, de
sister
33
antwoord, het
answer
34
antwoorden (v)
to answer
35
bedanken
thank you
36
beginnen (v)
to begin
37
bij
at
38
binnenkomen
coming in
39
de broer
the brother
40
gaan (v)
to go
41
goed
good
42
Hoe?
How?
43
ja
yes
44
luisteren
to listen
45
meedoen (v)
to participate
46
meneer
mister
47
mevrouw
Ma'am
48
moeten
must
49
nee
no
50
ook
also
51
schrijven (v)
to write
52
de vader
the father
53
voorstellen
to introduce
54
de vraag
the question
55
vragen
to ask
56
Waar
Where
57
Wat
What
58
weten (v)
to know
59
Wie
Who
60
Zitten (v)
to sit
61
Zullen (zal)
shall
62
achter
behind
63
het adres
adress
64
Bellen (v)
to call
65
het cijfer
the cifer / the number
66
de cursus
the course
67
Dank u well (formal)
Thank you
68
fijn
nice
69
geen
not / no
70
het huis
the house
71
kijken
to look
72
Klopt dat?
Is that okay?
73
de krant
the newspaper
74
niet
no / not
75
ongeveer
around / about
76
de plaats
the place
77
de postcode
the postcode
78
soms
sometimes
79
staan
to stand
80
de straat
the street
81
het telefoonboek
The phone book / contacts
82
vandaag
today
83
volgen
follow
84
welk
which
85
de woonplats
the place where you live
86
het boek
the book
87
groeten
to greet
88
de vriend
the friend
89
weer
again
90
weggan (v)
to leave
91
willen
to want
92
zeggen
to say
93
de datum
the date
94
het formulier
the form
95
de geboorte
the birth
96
geslacht, het
gender
97
de handtekening
the signature
98
invullen
to fill in
99
maart
march
100
nationaliteit, de
nationality
101
Nederlands(e)
Dutch
102
onder
under
103
persoonlijk
personal
104
zetten
to put
105
zoeken
to search
106
daar
there
107
dan
than
108
doen
to do
109
kennen
weten
to know
110
kunnen
to can / to be able to
111
leuk ✨
nice ✨
112
mobiele telefoon, het
mobile phone
113
naar
at / to
114
het restaurant
restaurant
115
snel
fast
116
de student
the student
117
studeren (v)
to study
118
wachten (v)
to wait
