Hoofdstuk 6 ENG - NDL Flashcards
(63 cards)
1
Q
blue
A
blauw
2
Q
blouse
A
de bloes
3
Q
pants
A
de broek
4
Q
yellow
A
geel
5
Q
green
A
groen
6
Q
sneakers
A
de gympen
7
Q
jacket
A
de jas
8
Q
dress
A
de jurk
9
Q
the couple
A
het paar
10
Q
purple
A
paars
11
Q
red
A
rood
12
Q
the shoe
A
de schoen
13
Q
the sock
A
de sok
14
Q
jeans
A
spijkerbroek, de
15
Q
t-shirt
A
het T-shirt
16
Q
black
A
zwart
17
Q
to wear
A
aanhebben
dragen
18
Q
de 🏦 bank 🏦
A
the bank 🏦
19
Q
important
A
belangrijk
20
Q
dark
A
donker
21
Q
to jog
to run
A
hardlopen
22
Q
clothes
A
de kleren
23
Q
short
A
kort
24
Q
lightblue
A
lichtblauw
25
fashion show
de modeshow
26
shirt
het overhemd
27
the suit
het pak
28
the cap
de pet
29
the police
de politie
30
the skirt
de rok
31
the tie
de stropdas
32
the sweater
de trui
33
the uniform
het uniform
34
blond
blond
35
glasses
de bril
36
a thing
het ding
37
to look
eruitzien
38
hair
het haar
39
the boy
de jongen
40
the class
de klas
41
curly
de krul
42
the eye
het oog
43
pause
de pause
44
guess
raden
45
straight
steil
46
appearance
het uiterlijk
47
to fall in love
verliefd
48
the recent
de bon
49
the hole
het gat
50
broken
kapot
51
the button
de knoop
52
size
de maat
53
the fun
het plezier
54
the problem
het pribleem
55
the zipper
de rits
56
to exchange
to change
ruilen
57
broken
stuk
58
voucher
de tegoedbon
59
to give back
teruggeven
60
irritating
annoying
vervelend
61
the boss
de baas
62
the neighbour man
de buurman
63
buurvrouw, de
