hoofdstuk 1 + 5

Question 1

primaire spanning

Answer 1

De spanning waarop de primaire spoel wordt aangesloten.

Question 2

transformator

Answer 2

apparaat dat een wisselspanning kan omzetten in een hogere of lagere wisselspanning met behulp van twee spoelen om een weekijzeren kern.

Question 3

elektriciteitscentrale

Answer 3

Centrale die grote hoeveelheden elektrische energie opwekt.

Question 4

elektromagneet

Answer 4

Een elektrisch onderdeel, zoals een spoel, dat zich onder invloed van een elektrische stroom als een magneet gaat gedragen.

Question 5

gelijkspanning

Answer 5

Spanning die onveranderlijk is, zoals de spanning van een batterij of accu.

Question 6

effectieve spanning

Answer 6

De ‘gemiddelde’ spanning van een wisselspanning. Als je met een wisselspanning moet rekenen, bijvoorbeeld om het vermogen uit te rekenen, gebruik je de effectieve spanning.

Question 7

netspanning

Answer 7

Spanning van 230 V, zoals je die thuis gebruikt.

Question 8

energieverlies

Answer 8

Het gegeven dat er elektrische energie verloren gaat tijdens het transport, doordat een deel van die energie wordt omgezet in warmte.

Question 9

ideale transformator

Answer 9

Een denkbeeldige transformator waarin geen elektrische energie verloren gaat: het opgenomen vermogen is gelijk aan het afgestane vermogen.

Question 10

secundaire spanning

Answer 10

De spanning die de secundaire spoel levert.

Question 11

secundaire spoel

Answer 11

Onderdeel van een transformator dat elektrische energie afgeeft aan een apparaat.

Question 12

primaire spoel

Answer 12

Onderdeel van een transformator dat elektrische energie opneemt uit het lichtnet. Er loopt wisselstroom doorheen.

Question 13

wisselspanning

Answer 13

Spanning die voortdurend van plus naar min wisselt, zoals de spanning op het lichtnet. Gem. spanning: effectieve spanning. spanning lichtnet: 325v > 0v > -325v. met een frequentie van 50 Hz (50 x per seconde)

Question 14

generator

Answer 14

Onderdeel van een elektriciteitscentrale dat werkt als een grote dynamo: bewegingsenergie wordt ermee omgezet in elektrische energie.

Question 15

hoogspanning

Answer 15

Hoge spanning (tot 380 kV) die wordt gebruikt om elektrische energie over grote afstanden te vervoeren.

Question 16

energieverbruik

Answer 16

De hoeveelheid elektrische energie die een apparaat opneemt van het lichtnet en daarna omzet in een of meer andere energiesoorten, zoals warmte of licht. De energie verdwijnt dus niet.

Question 17

vermogen

Answer 17

De hoeveelheid elektrische energie die een apparaat per seconde verbruikt. De eenheid is watt (W).

Question 18

kWh-meter of energiemeter

Answer 18

Meter die het verbruik van elektrische energie in huis meet. Zo genoemd omdat het verbruik wordt afgerekend in kWh (kilowattuur).

Question 19

schakeldraad

Answer 19

Zwarte elektriciteitsdraad waar alleen spanning op staat als de schakelaar in de AAN-stand staat.

Question 20

fasedraad

Answer 20

Bruine elektriciteitsdraad waarop een wisselspanning staat van 230 V.

Question 21

huisinstallatie

Answer 21

Een netwerk van elektriciteitsdraden dat door de muren en plafonds van een huis loopt.

Question 22

groepsschakelaar

Answer 22

Schakelaar waarmee je in één keer de spanning over alle stopcontacten en lichtpunten in een groep kunt uitzetten.

Question 23

overbelasting

Answer 23

Het gevolg van het inschakelen van te veel apparaten in een groep waardoor de totale stroomsterkte boven 16 A komt.

Question 24

weerstand

Answer 24

De eigenschap van een elektrisch onderdeel (of ander materiaal) die bepaalt hoe gemakkelijk elektrische stroom erdoorheen kan gaan.

Question 25

kortsluiting

Answer 25

Het ongewenste gevolg als de stroom in een stroomkring een weg vindt met een te kleine weerstand.

Question 26

nuldraad

Answer 26

Blauwe elektriciteitsdraad die de stroomkring compleet maakt. Op deze draad staat geen spanning.

Question 27

lichaamsweerstand

Answer 27

de mate waarin je lichaam stroom geleid

Question 28

contactweerstand

Answer 28

de weerstand op de plaatsen waar stroom het lichaam in- of uitgaat

Question 29

installatieautomaat

Answer 29

Een elektronische groepszekering. Als de installatieautomaat de stroom uitschakelt, klapt een hefboompje om.

Question 30

aarddraad

Answer 30

Een koperdraad met groengeel gestreepte isolatie die de rand van het stopcontact verbindt met een pin die in de aarde is geslagen.

Question 31

aardlekschakelaar

Answer 31

Voorziening die de stroomsterkte in de fasedraad vergelijkt met de stroomsterkte in de nuldraad. Als het verschil groter wordt dan 30 mA, dan schakelt de aardlekschakelaar de stroom uit. Er kan dan geen stroom meer ‘weglekken’.

Question 32

dubbele isolatie

Answer 32

Manier van isoleren waarbij twee lagen isolatie worden aangebracht: rond de onderdelen waar de stroom doorheen loopt en aan de buitenkant van het apparaat.

Question 33

groepszekering

Answer 33

Voorziening die de stroom uitschakelt als de totale stroomsterkte in die groep hoger wordt dan (als regel) 16 A.

Question 34

soortelijke weerstand

Answer 34

Materiaaleigenschap die aangeeft hoe goed een stof stroom geleidt.

Question 35

LDR

Answer 35

Variabele weerstand die gevoelig is voor veranderingen in de hoeveelheid licht.

Question 36

(I, U)-diagram

Answer 36

Grafiek waarin de stroomsterkte is uitgezet tegen de spanning. (evenredig)

Question 37

NTC

Answer 37

Variabele weerstand die bij een lagere temperatuur een hogere weerstand krijgt.

Question 38

weerstand

Answer 38

De eigenschap van een elektrisch onderdeel dat bepaalt hoe gemakkelijk elektrische stroom erdoorheen kan gaan.

Question 39

wet van Ohm

Answer 39

Regel die stelt: de spanning (over de draad) en de stroomsterkte (door de draad) zijn recht evenredig.

Question 40

weerstand (onderdeel)

Answer 40

Schakelonderdeel met een bepaalde weerstand.

Question 41

vervangingsweerstand

Answer 41

Term voor de totale weerstand als meerdere weerstanden in serie of parallel geschakeld zijn.

Question 42

PTC

Answer 42

Weerstand die toeneemt naarmate de temperatuur hoger wordt.