Hoofdstuk 1 jaar 2020-2021 Flashcards Preview

Eco > Hoofdstuk 1 jaar 2020-2021 > Flashcards

Flashcards in Hoofdstuk 1 jaar 2020-2021 Deck (14)
Loading flashcards...
1
Q

Alternatief aanwendbaar

A

De middelen (producten, geld of tijd) kunnen voor verschillende zaken gebruikt worden.

2
Q

Behoefte

A

Alles wat mensen graag willen hebben.

3
Q

Bestedingen

A

Aankopen van goederen en diensten door consumenten (consumptie), door bedrijven (investeringen), door de overheid (overheidsbestedingen) en door het buitenland (export).

4
Q

Budgetlijn

A

Een budgetlijn geeft verschillende combinaties van twee bestedingsmogelijkheden aan bij een bepaald budget (bijvoorbeeld vrije uren of werken).

5
Q

Consumentenvertrouwen

A

Geeft informatie over de verwachtingen van consumenten over de ontwikkeling van de economie. Anders gezegd: geeft aan in hoeverre huishoudens vinden dat het economisch gezien beter of slechter gaat.

6
Q

Consumeren

A

Het kopen van goederen en diensten door gezinnen (particuliere consumptie) en overheid (overheidsconsumptie) om in bestaande behoeften te voorzien.

7
Q

Deflatie

A

Daling van het algemeen prijsniveau.

8
Q

Inflatie

A

Het stijgen van de prijzen van goederen en diensten. Stijging van het algemeen prijsniveau. Stijging van het gemiddelde prijspeil.

9
Q

Investeren

A

Het aanschaffen van kapitaalgoederen door een onderneming of bedrijf: het kopen van goederen of diensten om er verder mee te produceren.

10
Q

Koopkracht

A

De hoeveelheid goederen die je met je inkomen (of een euro) kunt kopen. Reële waarde van het budget.

11
Q

Middelen

A

Zaken die je nodig hebt om een doel te bereiken, zoals geld, producten en tijd.

12
Q

opofferingskosten

A

De gederfde opbrengsten van het beste, niet gekozen, alternatief.

13
Q

Schaarste

A

De beschikbare middelen zijn onvoldoende om alle menselijke behoeften te bevredigen, waardoor er altijd een keuze moet worden gemaakt uit verschillende mogelijkheden. Een product is schaars als er een offer of inspanning moet worden geleverd om het product te maken.

14
Q

vrije goederen

A

Goederen waar geen schaarse middelen voor worden opgeofferd.