Hoofdstuk 11: Een familiefeestje

Question 1

ontmoeten

Answer 1

to meet

Question 2

organiseren

Answer 2

to organise

Question 3

hij is gescheiden (scheiden)

Answer 3

he is divorced (to get a divorce)

Question 4

hij is getrouwd (trouwen)

Answer 4

he is married (to get married)

Question 5

hij is overleden (overlijden)

Answer 5

he passed away/ died (to pass away)

Question 6

eruitzien (Ik zie er…uit)
Mijn opa ziet er jong uit

Answer 6

to look (I look)
my grandfather looks young

Question 7

samenwonen (ik woon…samen)

Answer 7

to live together (I live together)

Question 8

verdergaan (ik ga … verder)

Answer 8

to continue (I continue)

Question 9

de baard (en)

Answer 9

beard

Question 10

de bril (en)

Answer 10

glasses

Question 11

de gast

Answer 11

guest

Question 12

de krul

Answer 12

curls

Question 13

de mens

Answer 13

humans

Question 14

de neef
het neefje

Answer 14

cousin (m); nephew
cousin (male, young)

Question 15

de nicht
het nichtje

Answer 15

cousin (f); niece
cousin (f, young)

Question 16

de oma (‘s)

Answer 16

grandmother

Question 17

de oom (s)

Answer 17

uncle

Question 18

de opa (‘s)

Answer 18

grandfather

Question 19

de relatie

Answer 19

relation

Question 20

de snor

Answer 20

moustache

Question 21

de taart

Answer 21

cake

Question 22

de tante (s)

Answer 22

aunt

Question 23

de verrassing (en)

Answer 23

surprise

Question 24

het haar (en)

Answer 24

hair

Question 25

het kleinkind (de kleinkinderen)

Answer 25

grandchild

Question 26

het oog (de ogen)

Answer 26

eye

Question 27

huiswerk maken

Answer 27

to do homework

Question 28

televisie kijken

Answer 28

to watch tv

Question 29

blond Ze heeft blond haar. Ze is blond.

Answer 29

blonde She has blonde hair. She is blonde

Question 30

donker (e)

Answer 30

dark

Question 31

dun (dunne)

Answer 31

thin

Question 32

groen (e)

Answer 32

green

Question 33

kaal (kale)

Answer 33

bald

Question 34

lief (lieve)

Answer 34

sweet, good

Question 35

slank (e)

Answer 35

slim

Question 36

spannend (e) Ze vindt het spannend

Answer 36

exciting, scary, suspenseful she's a little nervous

Question 37

steil (e) Ze heeft steil haar

Answer 37

straight she has straight hair

Question 38

allerlei

Answer 38

all kinds of

Question 39

gelukkig Ze kent ons gelukkig al

Answer 39

fortunately Fortunately, she already knows us

Question 40

natuurlijk

Answer 40

of course

Question 41

nog niet zo lang

Answer 41

not that long

Question 42

single Hij is single

Answer 42

single He is single

Question 43

straks

Answer 43

later

Question 44

zo

Answer 44

that; so

Question 45

Dat komt wel goed

Answer 45

It'll turn out all right

Question 46

Dat is waar

Answer 46

that is true

Question 47

Ik ben benieuwd

Answer 47

I am curious

Question 48

success met

Answer 48

Goodluck with

Question 49

Nu (zijn + aan het + infinitief)

Answer 49

Ik ben aan het schoonmaken Ik ben aan het koken Ik ben een kopje koffie aan het drinken

Question 50

Straks (gaan + infinitief)

Answer 50

Ik ga schoonmaken Ik ga koken Ik ga een kopje koffie drinken