Hoofdstuk 13 Flashcards
(42 cards)
0
Q
Armatus
A
Gewapend
1
Q
Maestus
A
Bedroefd
2
Q
Quamquam
A
Hoewel
3
Q
Longus
A
Lang
4
Q
Gerere
A
Dragen, voeren
5
Q
Tamen
A
Toch
6
Q
Ignotus
A
Onbekend
7
Q
Meus
A
Mijn
8
Q
Virgo,virgines
A
Meisje, maagd
9
Q
Pulcher , pulchra, pulchrum
A
Mooi
10
Q
Tam
A
Zo
11
Q
Quia
A
Omdat
12
Q
Fugare
A
Verjagen
13
Q
Coegi
A
Heeft gedwongen
14
Q
Solus
A
Alleen
15
Q
Carus
A
Lief
16
Q
Deposui
A
Heeft neergezet, afgelegd
17
Q
Multus
A
Veel
18
Q
Territus
A
Wist zeker
19
Q
Fui
A
Is geweest
20
Q
Potestas , potestates
A
Macht
21
Q
Anxius
A
Bang, angstig
22
Q
Cura
A
Zorg
23
Q
Vexare
A
Kwellen
24
Regnum
1koninkrijk
| 2macht, heerschappij
25
Pepulli
Heeft verdreven
26
Servus
Slaaf
27
Peperi
Heeft voortgebracht, gebaard
28
Iratus
Woedend
29
Sedes, es
Zetel
30
Magnus
Groot,luid
31
Vox, voces
Stem
32
Quomodo
Hoe (op welke manier)
33
Puer , pueri
Jongen
34
Interficere/io
Doden
35
Flumen, mina
Rivier
36
Impius
Schurkachtig, goddeloos
37
Misi
Heeft gezonden
38
Ripa
Oever
39
Pastor, ores
Herder
40
Parvus
Klein
41
Portare
Dragen
