Hoofdstuk 14 helpen en samenwerken Flashcards

1
Q

Prosocial behavior

A

Gedrag bedoeld om iemand anders te helpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Coöperation

A

Twee of meer mensen die samenwerken aan gemeenschappelijke doelen die alle betrokkenen ten goede komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Altruism

A

Gedrag bedoeld om iemand anders te helpen zonder uitzicht op persoonlijke beloningen voor de helper.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Agoism

A

Gedrag gemotiveerd door de wens om persoonlijke beloningen te verkrijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Norm of social responsibility

A

Een norm dat degenen die voor zichzelf kunnen zorgen de plicht hebben om diegenen te helpen die dat niet kunnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Diffusion of responsibility

A

Het effect van de aanwezigheid van anderen waardoor de waargenomen verantwoordelijkheid om te helpen, wordt verdeeld; een verklaring voor het omstanderseffect.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bystander effect

A

De bevinding dat de aanwezigheid van meer omstanders consequent de kans verkleint dat iemand hulp biedt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Negative-state relief model

A

De theorie dat de meeste mensen er een hekel aan hebben anderen te zien lijden. Dus het uiteindelijke doel van hun hulp is niet om de persoon in nood voor zijn of haar belang te helpen, maar om de eigen nood van de helper te verminderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Empathy-altruism model

A

De theorie dat gevoelens van empathische bezorgdheid leiden tot een motief om iemand in nood voor zichzelf te helpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Social dilemma

A

Een vorm van onderlinge afhankelijkheid waarbij de meest lonende actie voor elk individu, indien gekozen door alle individuen, een negatief resultaat voor de hele groep zal opleveren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Trust

A

De verwachting dat anderen prosociaal zullen handelen tijdens een sociale interactie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Social value orientation

A

Stabiele verschillen in de manier waarop mensen bij sociale dilemma’s handelen (individualistische, competitieve en prosociale oriëntatie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly