Hoofdstuk 2 Flashcards

(38 cards)

1
Q

Wat is een product?

A

Geheel van materiële en immateriële eigenschappen van een goed of dienst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Noem 2 soorten eigenschappen van goederen?

A

Fysieke eigenschappen en symbolische eigenschappen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Uit welke onderdelen van bestaat de productmix?

A

Assortiment, merk, verpakking, service/garantie en kwaliteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de productlevenscyclus?

A

Grafische weergave van het verloop van de afzet en de winst van een product in de tijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Uit welke fasen bestaat de levenscyclus?

A
  1. Introductiefase; 2. Groeifase; 3. Volwassenheidsfase; 4. Verzadigingsfase; 5. Terugvalfase.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Rogers heeft het adoptieproces in 5 fasen verdeeld. Welke 5 fasen?

A
  1. Innovators; 2. Early adopters; 3. Early majority; 4. Late majority; 5. Laggards
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Noem de 4 dimensies van het assortiment.

A
  1. Breedte; 2. Diepte 3. Hoogte; 4. Consistentie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat houdt de breedte van het assortiment in?

A

Het aantal product-/artikelgroepen dat aangeboden wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de diepte van het assortiment?

A

Het aantal verschillende artiekelen per product-/artikelgroep.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de hoogte van het assortiment?

A

De hoogte zegt iets over het gemiddlede prijsniveau.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke winkel heeft het hoogste assortiment? Hema of Bijenkorf?

A

Bijenkorf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke winkel heeft het diepste assortiment: Aldi of Albert Heijn?

A

Albert Heijn, veel meer artikelen / keus per artikelgroep.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat houdt consistentie van het assortiment in?

A

De samenhang tussen de artikelen (hebben de artikelen iets met elkaar te maken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke winkel heeft het meest consistente assortiment: Kruidvat of Douglas?

A

Douglas. (Douglas verkoopt alleen make-up, geichtsverzorging en geurtjes. Bij Kruidvat hebben ze dat ook maar ook snoep, fotoadrukservice, geneesmiddelen, condooms, speelgoed etc.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Noem drie soorten consistentie.

A
  1. Productieverwantschap (alles is van hout gemaakt), 2. Koopverwantschap (alles wat je koop bij een tankstationshop), en 3. Consumptie- / gebruiksverwantschap (verf en schuurpapier)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is aanboddifferentiatie?

A

Aanbieder biedt op eigen initiatief aanvullende goederen aan (boekhandel die klassieke muziek erbij verkoopt)

17
Q

Wat is vraagdifferentiatie?

A

Aanbieder biedt op verzoek van de klant een aanvullend assortiment aan (computerwinkel die printers en printerinkt aanbiedt).

18
Q

Wat is een merk?

A

Naam of symbool van een product waardoor het zich onderscheidt van soortgelijke producten.

19
Q

Wat is imago?

A

Beeldvorming van product, persoon of organisatie.

20
Q

Wat is een logo?

A

Symbool of beeldmerk waarmee een product zich onderscheidt.

21
Q

Welke twee soorten merkenbekendheid zijn er?

A
  1. Actieve of spontane merkenbekendheid en 2. Passieve of geholpen merkenbekendheid.
22
Q

Wat meet je met de vraag: Wat voor producten maakt Toyota?

A

De passieve of geholpen merkenbekendheid.

23
Q

Wat meet je met de vraag: noem een automerk?

A

De actieve of spontane merkenbekendheid.

24
Q

Wat is van een merk atijd het hoogste: de actieve/spontane merkenbekendheid of de passieve/geholpen?

A

De passieve/geholpen merkenbekendheid.

25
Wat is merkenvoorkeur?
De voorkeur voor een bepaald merk waardoor mensen het vaak kiezen.
26
Wat is merktrouw?
De afnemer kiest voor langere periode voor hetzelfde merk zonder andere merken te overwegen.
27
Wat is een distribuantemerk? (ook winkelmerk, huismerk, eigen merk genoemd)
Merk waarbij de groothandel of detailhandel het product een naam geeft. (Voorbeeld: AH-huismerk of O'Lacys)
28
Wat is een individueel merk?
De fabrikant geeft elke productgroep een eigen naam.
29
Wat is een paraplumerk of familiemerk?
De fabrikant geeft grote groepen producten dezelfde merknaam bijv. Philips TV's en Philips medische apparatuur.
30
Wat is een fabrikantenmerk?
De fabrikant geeft een product een merknaam.
31
Wat is een fancy merk?
Nepmerknaam meestal tijdelijk en met beperkte meerwaarde voor de afnemer bijv. Canda of Angelo Litrico van C&A
32
Noem drie soorten fabrikantenmerken?
A, B en C-merken
33
Wat is een A-merk?
Landelijk verkrijgbaar en makkelijk verkrijgbaar merk met hoge prijs, bekendheid en toegeschreven kwaliteit.
34
Wat is een B-merk?
Niet landelijk/makkelij verkrijgbaar merk met lagere prijs en lagere toegeschreven kewaliteit.
35
Wat is een C-merk?
Merk met lage prijs, geringe naamsbekendheid en lage toegeschreven kwaliteit.
36
Noem twee functies van de verpakking?
Technische (bescherming, houdbaarheid, opslag, transport) en commerciele functie.
37
Uit welke vier onderdelen bestaat de technische functie van het merk?
1. Bescherming, 2. Houdbaarheid verlengen, 3. Opslag makkelijker maken, 4. transport makkelijke maken.
38