Hoofdstuk 3// Meer Flashcards
(85 cards)
1
Q
Vouloir
A
Willen
2
Q
Venir
A
Komen
3
Q
Entrer
A
Binnen komen
4
Q
La dispute
A
De ruzie
5
Q
La rue
A
De straat
6
Q
Je vous présente
A
Ik stel aan jullie voor
7
Q
Seul
A
Enige
8
Q
Partir
A
Vertrekken
9
Q
Rire
A
Lachen
10
Q
Dormir
A
Slapen
11
Q
Avoir
A
Hebben
12
Q
Nous avons
A
Wij hebben
13
Q
Vous avez
A
U heeft / jullie hebben
14
Q
Zij hebben
A
Ils / elles ont
15
Q
Wat is dat?
A
Qu’est-ce que c’est?
16
Q
S’appeller
A
Heten
17
Q
Vingt et un
A
21
18
Q
Vingt- cinq
A
25
19
Q
40
A
Quarante
20
Q
50
A
Cinquante
21
Q
60
A
Soixante
22
Q
30
A
Trente
23
Q
Dire
A
Zeggen
24
Q
La campagne
A
Het platteland
25
La voiture
De auto
26
Le jardin
De tuin
27
À droite
Rechts
28
Les canapés
De banken
29
Les vêtements
De kleren
30
Ik zou willen
Je voudrais
31
Le bazar
De puinhoop
32
D'accord
Oké!
33
Ja het is goed!
Oui, c'est bon!
34
Hun
Leur (ev)
| Leurs (mv)
35
Manger
Eten
36
De liefde
L'amour
37
Wij hebben
Nous avons
38
zijn
être
39
doen, maken
faire
40
avoir
hebben
41
willen
vouloir
42
komen
Venir
43
Wonen
habiter
44
nemen
prendre
45
Ik woon
j'habite
46
jullie / u woont
vous habitez
47
jij komt
tu viens
48
zij willen
ils / elles veulent
49
jullie doen
vous faites
50
ik ben
je suis
51
zij / hij heeft
il / elle a
52
jullie / u wonen
vous habitez
53
Men is
On est
54
Ik neem
Je prend
55
Jij wilt
Tu veux
56
Zij wonen
Ils/elles habitent
57
Jij doet
Tu fais
58
Jullie komen
Vous venez
59
Zij zijn
ILS/elles sont
60
Hij/zij doet
Ils/elle fait
61
Ik kom
Je viens
62
Hij / zij wilt
Il / elle veut
63
Zij nemen
Ils / elles prenent
64
Zij hebben
Ils / elles ont
65
Jullie zijn
Vous êtes
66
Ik doe
Je fais
67
Wij komen
Nous Venons
68
Wij willen
Nous voulons
69
Wij doen
Nous faisons
70
Ik heb
J'ai
71
Jij neemt
Tu prends
72
Ik wil
Je veux
73
Zij komen
Ils / elles viennent
74
Jullie wonen
Vous habitez
75
Wij zijn
Nous sommes
76
Zijn doen
Ils / elles font
77
Jij hebt
Tu as
78
Hij / zij neemt
Prend
79
Hij / zij komt
Il / elle vient
80
Jij woont
Tu habites
81
Hij / zij is
Il / elles est
82
Jij bent
Tu es
83
Wij hebben
Nous avons
84
Jullie nemen
Vous prenez
85
Zij / hij woont
Il / elle habites
