Hoofdstuk 3 Woorden Flashcards
(92 cards)
1
Q
Le moyen de transport
A
Het vervoersmiddel
2
Q
Le voyageur
A
De reiziger
3
Q
Le billet
A
Het ticket
4
Q
La destination
A
De bestemming
5
Q
En direction de
A
In de richting van
6
Q
Le départ
A
Het vertrek
7
Q
Les horaires
A
De dienstverlening
8
Q
Le retard
A
De vertraging
9
Q
La grève
A
De staking
10
Q
La circulation
A
Het verkeer
11
Q
De renseignement
A
De inlichting
12
Q
Le/la prochain(e)
A
De volgende
13
Q
Dans deux minutes
A
Over twee minuten
14
Q
La porte
A
De deur
15
Q
Bienveneu
A
Welkom
16
Q
Je suis désolé(e)
A
Het spijt me
17
Q
Dépêche-toi!
A
Schiet op!
18
Q
Prenez
A
Neem
19
Q
Allez
A
Ga
20
Q
Seul(e)
A
Alleen
21
Q
Attendre
A
Wachten
22
Q
La gare
A
Het (trein)station
23
Q
La voie
A
Het spoor
24
Q
Il part
A
Hij vertrekt
25
L’aller-retour
Het retour
26
L’aller simple
De enkele reis
27
Changer
Overstappen
28
Manquer(Le train)
(De trein) missen
29
L’avion
Het vliegtuig
30
Prendre Le vélo
De fiets nemen
31
Aller à pied
Te voet gaan
32
La voiture
De auto
33
Éviter
Vermijden
34
Dormir
Slapen
35
Le logement
Het verblijf
36
La sortie
Het uitstapje
37
Tellement
Zo, zoveel
38
D’ailleurs
Trouwens
39
Appris
Geleerd
40
À part cela
Buiten dat
41
Le déchet
Het afval
42
La poubelle
De afvalbak
43
Fier, fière
Trots
44
Propre
Eigen, schoon
45
L’expérience
De ervaring
46
Les environs
De omgeving
47
Écolo (gique)
Milieubewust
48
La poule
De kip
49
Il y aura
Er zal / zullen zijn
50
On Ira
We zullen gaan
51
On sera
We zullen zijn
52
On fera
We zullen doen / maken
53
L’avis
De mening
54
Pas mal
Niet slecht
55
Sale
Vies
56
Agréable
Prettig
57
En face de
Tegenover
58
À côté de
Naast
59
Les voisins
De buren
60
Nettoyer
Schoonmaken
61
Le petit déjeuner
Het ontbijt
62
La plage
Het strand
63
La salle de bains
De badkamer
64
Le lit
Het bed
65
Le bruit
Het lawaai
66
La chance
Het geluk
67
Gentil(Le)
Aardig, lief
68
Proche
Dichtbij
69
Le mois
De maand
70
La région
De regio
71
La pluie
De regen
72
La saison
Het seizoen
73
La femme
De vrouw
74
L’homme
De man
75
Avoir envie de
Zin hebben in
76
Appeler
Noemen, bellen
77
L’equipement
De uitrusting
78
Le retraité
De gepensioneerde
79
La particularité
De bijzonderheid
80
Le Maghreb
De landen in Noord-Afrika
81
Le temps Libre
De vrije tijd
82
Bon marché
Goedkoop
83
Pour cela
Om die reden
84
C’est pourquoi
Daarom
85
Sucré(e)
Zoet
86
Salé(e)
Hartig, gezouten
87
Le Miel
De honing
88
Le beurre
De boter
89
Déguster
Proeven
90
Plaire
Bevallen
91
Abandonner
Verlaten
92
Jeter
Weggooien
