Hoofdstuk 5 Flashcards
(96 cards)
1
Q
Commander
A
Bestellen
2
Q
échanger
A
Omwisselen, ruilen
3
Q
Choisir
A
Kiezen
4
Q
Boire
A
Drinken
5
Q
Prendre
A
Nemen
6
Q
J’aimerais
A
Ik zou graag willen
7
Q
Je voudrais
A
Ik zou graag willen
8
Q
Le repas
A
De maaltijd
9
Q
L’entrée
A
Het voorgerecht
10
Q
Le plat (principal)
A
Het (hoofd) gerecht
11
Q
Le dessert
A
Het toetje
12
Q
La boisson
A
Het drankje
13
Q
La nourritoure
A
Het eten
14
Q
La table
A
De tafel
15
Q
Midi
A
12 uur’s s middags
16
Q
Le sandwich
A
Het broodje
17
Q
La crêpe
A
De pannekoek
18
Q
La bouteille
A
De fles
19
Q
La salade
A
De salade
20
Q
J’ai fiam
A
Ik heb honger
21
Q
J’ai soif
A
Ik heb dorst
22
Q
Pas de probléme
A
Geen probleem
23
Q
Le fromage
A
De kaas
24
Q
Le lait
A
De melk
25
Le poulet
De kip(vlees)
26
Le jambon
De ham
27
Le poisson
De vis
28
Le sucre
De suiker
29
L’eau
Het water
30
Les fruits
Het fruit
31
Le pain
Het brood
32
Le yaourt
De yoghurt
33
La viande
Het vlees
34
Le gout
De smaak
35
Manger
Eten
36
Servir
Bedienen
37
On vend
Men verkoopt
38
La maníere
De manier
39
Appécier
Waarderen
40
Fameux/ se
Beroemd
41
Quand même
Toch
42
Chaque
Elk, ieder
43
Le pays
Het land
44
La ville
De stad
45
Le village
Het dorp
46
Ill/ Elle est né(e)
Hij/zij is geboren
47
Même
Zelf, ook nog
48
Toujours
Altijd, nog steeds
49
Comme
Zoals
50
Aujourd’hui
Vandaag
51
L’epice
Het kruid
52
L’agneau
Het lam/ lamsvlees
53
L’ail
De knoflook
54
La recette
Het recept
55
Mettre la table
De tafel dekken
56
L’assiette
Het bord
57
La couillère
De lepel
58
A couteau
Het mes
59
La moutarde
De mosterd
60
Le ketchup
De ketchup
61
La sauce
De saus
62
Demander
Vragen
63
La fourchette
De vork
64
Apporter
Brengen
65
La verre
Het glas
66
La serviette
Het servetje
67
Le sel
Het zout
68
La poivre
De peper
69
Le client
De klant
70
La cuisine
De keuken
71
Assez
Nogal
72
Encore
Nog,nog meer
73
Grâce à
Dankzij
74
Surtout
Vooral
75
D’abord
Eerst
76
Après
Na, daarna
77
La bouche
De mond
78
Le corps
Het lichaam
79
Bouger
Bewegen
80
Faire une promenade
Een wandeling maken
81
Attaquer
Aanvallen
82
L’ennemi
De vijand
83
La victoire
De overwinning
84
Le drapeau
De vlag
85
Le feu
Het vuur
86
Le Son
Het geluid
87
L’histoire
Het verhaal
88
Fêter
Vieren
89
Le monde entier
De hele wereld
90
Sortir
Uitgaan, komen uit
91
La boulanger
De bakker
92
La pâtisserie
Het gebak, de banketbakkerij
93
Par conséquent
Ten gevolge daarvan
94
Plutôt
Eerder, nogal
95
être capable de
In staat zijn te
96
Ressembler à
Lijken op
