Hoofdstuk 4 Flashcards

(74 cards)

1
Q

centrumlanden

A

Rijkste landen in het wereldsysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

periferie

A

Armste landen in het wereldsysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

semiperiferie

A

Middelste klasse in het wereldsysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

opkomende grootmachten

A

landen die door toenemende economische, politieke (en militaire) macht meer invloed krijgen in de internationale politiek; ook vergroten ze hun macht in minder ontwikkelde delen van de wereld, meestal door middel van investeringen in bijvoorbeeld infrastructuur of het verstrekken van leningen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wereldsysteem

A

een indeling van de wereld in centrum, semiperiferie en periferie naar ontwikkelingsgraad en verbondenheid door onderlinge handelsrelaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

koopkracht

A

de hoeveelheid goederen of diensten die je in een land voor 1 dollar kunt kopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

regionale ongelijkheid

A

grote en ongewenste verschillen tussen gebieden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

brp/capita

A

de toegevoegde waarde van alle goederen en diensten die door binnen- én buitenlandse ondernemingen in een land in één jaar worden geproduceerd, gedeeld door het aantal inwoners.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

sociale ongelijkheid

A

dat deel van de bevolking dat tegen betaling een beroep uitoefent plus de werklozen. De beroepsbevolking wordt ingedeeld in de primaire, secundaire en tertiaire sector.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

beroepsbevolking

A

de specialisatie van werkgelegenheid in de verschillende delen van de wereld. Door de globalisering verandert deze verdeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

uitschuiving

A

het proces van verplaatsing van bedrijven en functies vanuit een welvarender gebied (centrumland bijvoorbeeld) naar een gebied met lagere lonen (periferie bijvoorbeeld); dit proces kan zich op meerdere schaalniveaus voordoen. Het uitschuiven van diensten wordt ook wel outsourcing genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

internationale arbeidsverdeling

A

de specialisatie van werkgelegenheid in de verschillende delen van de wereld. Door de globalisering verandert deze verdeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

levensverwachting

A

het aantal jaren dat iemand gemiddeld nog te leven heeft, gelet op de huidige sterftekans; de levensverwachting bij de geboorte wordt het meest gebruikt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

VN-ontwikkelingsindex/ HDI

A

maatstaf samengesteld uit de koopkracht, alfabetiseringsgraad en de levensverwachting om de maatschappelijke ontwikkeling vast te stellen (Human Development Index).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

analfabetisme

A

het niet kunnen lezen en schrijven. Betreft meestal de leeftijdsgroep van vijftien jaar en ouder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

bevolkingsspreiding

A

de manier waarop de bevolking over een gebied verdeeld is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

bevolkingsdichtheid

A

het gemiddeld aantal inwoners per vierkante kilometer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

bevolkingsgroei

A

de toename van de bevolking in een bepaalde periode. Je maakt een onderscheid tussen natuurlijke groei (geboortecijfer – sterftecijfer) en sociale groei (vestiging – vertrek).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

vruchtbaarheid

A

gemiddeld aantal levend geboren kinderen dat een vrouw in haar leven krijgt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

leeftijdsopbouw

A

de verdeling van de bevolking over de verschillende leeftijdsklassen of cohorten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

kindersterfte

A

het aantal kinderen per duizend levendgeborenen dat voor de vijfde verjaardag overlijdt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

verstedelijkingstempo

A

de snelheid waarmee de verstedelijkingsgraad per jaar toeneemt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

verstedelijkingsgraad

A

het percentage van de bevolking dat in de stad woont

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

demografische druk

A

het niet-actieve deel van de bevolking (0-19 jaar en >65 jaar) uitgedrukt als percentage van de actieve bevolking (20-65 jaar).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
demografisch transitiemodel
de gefaseerde overgang van een hoog geboorte- en sterftecijfer naar een laag geboorte- en sterftecijfer.
24
vestedelijking/urbanisatie
de toename van het aandeel van de bevolking dat in de stad woont
25
cultuurgebieden
gebied waarin culturen voorkomen die sterk op elkaar lijken
26
diffusie
de verspreiding van een cultuurelement
27
culturele globalisering
het proces waarbij er een grotere verwevenheid ontstaat tussen cultuurgebieden, vooral het proces van amerikanisering speelt hierbij een rol.
28
democratisch gehalte
de mate waarin het politieke stelsel (bestuur) van een land democratisch is
29
mensenrechten
universele basisrechten van de mens zoals recht op vrijheid, gelijkheid en rechtvaardigheid
30
global village
term waarmee wordt aangegeven dat de wereldbevolking een gemeenschap is waarin relatieve afstand en isolatie sterk verminderd zijn door transport- en communicatietechnologie.
31
relatieve ligging
de afstand uitgedrukt in tijd, geld en moeite die het kost om deze te overbruggen
32
tijdruimtecompressie
het proces waarbij de relatieve afstand tussen plaatsen afneemt, vooral als gevolg van de moderne transport-, informatie- en communicatietechnologie.
33
relatieve ligging
de ligging van een plaats of gebied ten opzicht van andere plaatsen en gebieden vooral gelet op bereikbaarheid.
34
transporttechnologie
technische voorzieningen die samenhangen met het vervoer van goederen en mensen
34
interactietheorie
theorie die ervan uitgaat dat uitwisseling van goederen, mensen of ideeën tussen gebieden alleen tot stand komt wanneer aan drie basisvoorwaarden is voldaan – complementariteit, transporteerbaarheid en geen tussenliggende mogelijkheden.
35
transportnetwerken
het geheel van transportlijnen die zijn verbonden met knooppunten
36
informatie- en communicatietechnologie
alle technieken die het mogelijk maken op elektronische wijze te communiceren en informatie van het ene punt naar het andere punt te verspreiden.
37
nieuwe industrielanden
landen in de semiperiferie die een snelle industrialisatie doormaken en gedeeltelijk de rol van de centrumlanden overnemen; denk daarbij aan China, India en Brazilië.
38
afstandsverval
het verschijnsel dat de interactie tussen gebieden afneemt naarmate de afstand toeneemt
39
absolute afstand
de afstand hemelsbreed, uitgedrukt in kilometers
40
absolute ligging
de ligging van een plaats, uitgedrukt in coördinaten
41
mno's
internationaal bedrijf met vestigingen op meerdere plaatsen in de wereld
42
globalisering/mondalisering
het proces waarbij de verwevenheid tussen gebieden en samenlevingen op aarde toeneemt; ook wel mondialisering genoemd.
43
productieketen
de route die een product aflegt van idee of grondstof tot dienst of eindproduct
44
triade
het geheel van verbanden tussen de drie belangrijkste economische machtsblokken in de wereld (Noord-Amerika, Japan en China, en de EU).
45
nieuwe internationale arbeidsverdeling
de sinds de jaren 1970 onder invloed van de globalisering veranderde economische rol van centrum, semiperiferie en periferie in het wereldsysteem.
46
economische globalisering
het proces waarbij de verwevenheid tussen gebieden op economisch terrein toeneemt, met name door de opkomst van mno’s.
47
amerikanisering
de wereldwijde verbreiding van de Amerikaanse (westerse) cultuur en waarden
48
lingua franca
de voertaal in een gebied waar meerdere talen gesproken worden, op wereldschaal is dat Engels
49
mondiaal of transnationaal netwerk
verbindingen tussen gebieden en landen op economisch, politiek en sociaal-cultureel terrein; het kan een netwerk zijn tussen twee landen (transnationaal netwerk) of een wereldwijd netwerk (mondiaal netwerk).
50
staat
gebied met eromheen een internationaal erkende grens (land); binnen een staat gelden wetten en regels
50
burgerschap
actieve betrokkenheid bij de samenleving waarin je woont
51
Wereldhandelsorganisatie (WTO)
internationale organisatie, in 1995 door de westerse landen opgericht, met als doel de bevordering van de internationale handel, de beslechting van handelsconflicten en de opheffing van handelsbarrières; de WTO streeft naar liberalisering van de wereldmarkt.
51
politieke globalisering
de wereldwijde intensivering en uitbreiding van politieke relaties tussen staten
52
regionalisme
groepen mensen koesteren hun regionale identiteit en proberen de regionale eigenheid te behouden en te benadrukken.
52
blokvorming
landen zoeken aansluiting en steun bij elkaar om hun positie (vooral economische en geopolitiek) te versterken
53
geopolitiek
grootmachten zetten economische, politieke en militaire middelen in om hun invloed op bepaalde gebieden te vergroten
54
anders-globalisten
organisaties en critici die zich wereldwijd verzetten tegen de huidige, sterk door de mno’s vormgegeven wereld.
55
hegemoniale staten
een land dat gedurende een bepaalde periode grote delen van de wereld domineert op economisch, militair, financieel en cultureel gebied.
56
europeanisering
de beïnvloeding van de koloniale gebieden op economisch, politiek en cultureel gebied vanuit Europa vanaf de 16e eeuw.
57
imperialisme
het proces waarbij landen hun macht in andere delen van de wereld willen uitbreiden door gebieden te veroveren en te controleren.
58
kolonialisme
een systeem van heerschappij over overzeese gebieden veelal door Europese landen, vaak met als doel om grondstoffen te winnen of handelsroutes te beheersen.
59
dekolonisatie
het proces waarbij koloniën zelfstandige staten worden
60
fragmentarische modernisering
bepaalde regio’s of economische sectoren in een land maken wél gebruik van moderne hulpmiddelen en andere delen niet.
61
global shift
een (mogelijke) verschuiving van het economische en politieke zwaartepunt in de wereld, bijvoorbeeld van de landen rond de Atlantische oceaan naar gebieden rond de Stille Oceaan een ordening van de wereld op economisch en politiek gebied waarbij deze uit meerdere (regionale) machtscentra bestaat.
62
pasific rim
met deze term worden de (opkomende) economische grootmachten aan de Aziatische kant van de Stille (Grote) Oceaan bedoeld; denk aan China, Japan, Zuid-Korea, Maleisië.
63
zuid-zuid inversteringen
de toenemende kapitaalstromen tussen landen in de (semi)periferie
64
multipolaire wereld
een wereld die op economische en politiek gebied uit meerdere (regionale) machtscentra bestaat
65
samenwerkingsverbanden
samenwerking op economisch of politiek terrein tussen een groep van landen, vaak binnen een regio
66
back-wash effecten
negatieve invloed van een gebied (meestal centrum) op de economische ontwikkeling van een ander gebied (meestal de periferie); door afroming van hulpbronnen, arbeidskrachten (braindrain) en kapitaal stagneert de economische groei in de regio (zie ook spread-effecten).
67
spread-effecten
de positieve economische invloed van een welvarender gebied op een ander gebied, zoals externe investeringen en overdracht van kennis, waardoor de welvaart in het andere gebied toeneemt (zie ook backwash-effecten).
68
afwenteling in de ruimte
negatieve gevolgen van vooruitgang worden afgeschoven op een ander gebied of de toekomstige generatie. Denk aan het dumpen van afval uit rijke landen in arme landen.