Hoofdstuk 4 - Transport door celmembranen Flashcards

(38 cards)

1
Q

Welke stoffen zijn meer intracellulair aanwezig?

A

Kalium, fosfaat en eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke stoffen zijn meer extracellulair aanwezig?

A

Natrium en chloride

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe vindt transport door het membraan plaats?

A

Diffusie of actief transport

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een belangrijke factor van een stof in het bepalen van diffusiesnelheid door het membraan?

A

De oplosbaarheid in lipiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke stoffen hebben een hoge oplosbaarheid in lipiden?

A

Zuurstof, stikstof, CO2 en alcohol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoeveel keer laten kaliumkanalen, kalium makkelijker door dan natrium?

A

1000x

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de diameter van een natriumkanaal?

A

0,3-0,5 nm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe voeren natriumkanalen hun selectie uit?

A

Doordat het smalste gedeelte van het kanaal sterk negatief geladen is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke substanties ondergaan gefaciliteerde diffusie?

A

Glucose en aminozuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Des te …. het deeltje des te langzamer de diffusie

A

Groter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat diffundeert sneller, colloïden of moleculen?

A

Molecule diffunderen sneller omdat deze kleiner zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke twee soorten diffusie zijn er?

A

Simpele diffusie en gefaciliteerde diffusie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoeveel verschillende soorten aquaporins zijn er in verschillende cellen van zoogdieren?

A

Ten minste 13

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoeveel keer zo groot is de totale hoeveelheid water dat diffundeert in beide richtingen door het celmembraan van een rode bloedcel vergeleken met het volume van een rode bloedcel?

A

100x zo groot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoeveel keer groter is de diameter van een ureum molecuul vergeleken met die van water?

A

20% groter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoeveel minder dringt ureum door de poriën van een celmembraan vergeleken met water?

17
Q

Wat zijn factoren die de selectiviteit van poriën door het membraan bepalen?

A

Diameter, vorm, elektrische geladenheid en chemische bindingen aan de binnenkant.

18
Q

Wat zit binnenin kalium kanalen?

A

Carbonyl oxygenen

19
Q

Wat binden carbonyl oxygenen?

A

Gehydrateerde K+ ionen

20
Q

Wat veroorzaakt de negatieve lading binnenin een natrium kanaal?

A

Aminozuurresten

21
Q

Hoe groot is de diameter van een acetylcholine kanaal?

22
Q

Hoeveel verschillende membraaneiwitten zijn er die glucose transporteren?

23
Q

Hoeveel wordt de diffusiesnelheid verhoogd als insuline de GLUT4 activeert?

24
Q

Wat is een normale lichaamstemperatuur?

A

98,6 graden Fahrenheit oftwel 37 graden Celsius

25
Wat is de Nernst formule?
EMF (mv) = plusminus 61 log (C1/C2)
26
Wat is het drukverschil in bloedhaarvaten?
20 mmHg meer binnen dan buiten
27
Wat is de osmotische druk van 1 osmose per liter (met normale lichaamstemperatuur)?
19.300 mmHg
28
Hoeveel is de daadwerkelijke osmotische druk van de berekende osmotische druk?
0,93 keer
29
Wat is het molecuulgewicht van het alfa eiwit van de natrium/kalium pomp?
100.000 Da
30
Wat is het molecuulgewicht van het beta eiwit van de natrium/kalium pomp?
55.000 Da
31
Hoeveel procent van de energie is in sommige cellen gewijd aan de Na+/K+ pomp?
60-70%
32
Hoeveel keer is de intracellulaire concentratie can calcium in de cytosol kleiner dan de extracellulaire concentratie?
10.000x minder
33
Op welke plekken in het primair actief transport van H+ belangrijk?
1) Maagklieren 2) Late distale tubuli en corticale verzamelkanalen van de nieren
34
Tegen wat voor concentratiegradiënt kan H+ in de nierbuisvloeistof worden uitgescheiden?
900-voudige concentratiegradiënt
35
Wat is de formule voor nodige energie?
Energie (in calorie per osmose) = 1400 log (C1/C2)
36
Hoeveel procent van hun energie gebruiken kliercellen en cellen in de niertubuli voor actief transport tegen de concentratiegradiënt?
Zo'n 90%
37
Hoeveel aminozuurtransporteiwitten zijn er geïdentificeerd?
Ten minste 5
38