Hoofdstuk 6 Flashcards
(41 cards)
vermenging, de
mixing
verenigen
to unite
onwillekeurig
involuntarily
hinderlijk
annoying, cumbersome, obstructive
hinderen
to obstruct
verwarren / verwarrend
to confuse / confusing
opwekken
to wake up
oproepen
to evoke / to call to action
eenduidig
clear, unambiguous
gangbaar
common
snoeien
to prune
aanleren / afleren
to teach / to unlearn or forget
beamen
to agree with
veelzeggend
significant
uiteenlopen
to diverge
wel degelijk
indeed
inschatten
to estimate
gelaat, het
countenance / face
vastberaden / vastberadenheid, de
determined / determination
schedel, de
skull
aflezen aan / van
to read on / from
knobbel, de
lump (lit), someone who is good at something (fig)
hellend / helling, de
inclined / hill
veronderstellen
to suppose or presume