Hoofdstuk 6: Klimaat en Natuurlandschap in Europa Flashcards
(45 cards)
Wind vanaf zee. Heet ook zeewind.
Aanlandige Wind
Wind vanaf land.
Aflandige Wind
Weerkaatsing van het zonlicht op het aardoppervlak.
Albedo
Eilandengroep
Archipel
Grens tussen een gebied waar nog bomen groeien en waar geen bomen meer kunnen groeien door de lage temperatuur (kouder dan 10 °C in de zomer).
Boomgrens
De afstand van een plaats tot de evenaar.
Breedteligging
Vasthouden van zonnewarmte door de dampkring.
Broeikaseffect
De invalshoek van waaruit je een gebied of gebeurtenis bekijkt.
Dimensie
Klimaat met weinig of geen neerslag.
Droog Klimaat
Gebied waar altijd sneeuw ligt.
Eeuwige Sneeuw
Verzamelbekken van sneeuw, hoog in de bergen.
Firnbekken
Brandstof die in miljoenen jaren is gevormd door planten- en/of dierenresten (aardgas, aardolie, bruinkool en steenkool).
Fossiele Brandstof
Het onder invloed van zonlicht omzetten van water en koolstofdioxide in glucose en zuurstof door planten en bomen.
Fotosynthese
Kust met veel inhammen waar de zee diep het land kan binnendringen.
Gelede Kust
Bos waar loof- en naaldbomen door elkaar groeien (tussen taiga en loofboomgordel).
Gemengd Bos
Gebied tussen de breedtecirkels van 23½ en 66½° N.B. en 23½ en 66½° Z.B. Gematigd wil zeggen: niet te heet en niet te koud.
Gematigde Zone
Enorme ijsmassa die langzaam naar beneden schuift.
Gletsjer
Zeestroom die warm water van de Golf van Mexico naar de westkust van Europa brengt.
Golfstroom
Gebied met een hoogteligging tussen 200 m en 500 m.
Heuvelland
De ligging van een plaats ver van de evenaar.
Hoge Breedte
Berggebied met toppen die hoger zijn dan 1.500 m.
Hooggebergte
Koud en nat klimaat. De temperatuur in de zomer is gemiddeld lager dan 10 °C.
Hooggebergteklimaat
Vlak of zacht golvend gebied dat meer dan 500 m hoog ligt. Heet ook plateau.
Hoogvlakte
Koude periode waarin zich op het land uitgestrekte ijskappen vormen.
IJstijd