Hoofdstuk 6: Klimaat en Natuurlandschap in Europa Flashcards

(45 cards)

1
Q

Wind vanaf zee. Heet ook zeewind.

A

Aanlandige Wind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wind vanaf land.

A

Aflandige Wind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Weerkaatsing van het zonlicht op het aardoppervlak.

A

Albedo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Eilandengroep

A

Archipel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Grens tussen een gebied waar nog bomen groeien en waar geen bomen meer kunnen groeien door de lage temperatuur (kouder dan 10 °C in de zomer).

A

Boomgrens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

De afstand van een plaats tot de evenaar.

A

Breedteligging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Vasthouden van zonnewarmte door de dampkring.

A

Broeikaseffect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

De invalshoek van waaruit je een gebied of gebeurtenis bekijkt.

A

Dimensie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Klimaat met weinig of geen neerslag.

A

Droog Klimaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Gebied waar altijd sneeuw ligt.

A

Eeuwige Sneeuw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Verzamelbekken van sneeuw, hoog in de bergen.

A

Firnbekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Brandstof die in miljoenen jaren is gevormd door planten- en/of dierenresten (aardgas, aardolie, bruinkool en steenkool).

A

Fossiele Brandstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Het onder invloed van zonlicht omzetten van water en koolstofdioxide in glucose en zuurstof door planten en bomen.

A

Fotosynthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Kust met veel inhammen waar de zee diep het land kan binnendringen.

A

Gelede Kust

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Bos waar loof- en naaldbomen door elkaar groeien (tussen taiga en loofboomgordel).

A

Gemengd Bos

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Gebied tussen de breedtecirkels van 23½ en 66½° N.B. en 23½ en 66½° Z.B. Gematigd wil zeggen: niet te heet en niet te koud.

A

Gematigde Zone

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Enorme ijsmassa die langzaam naar beneden schuift.

A

Gletsjer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Zeestroom die warm water van de Golf van Mexico naar de westkust van Europa brengt.

A

Golfstroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Gebied met een hoogteligging tussen 200 m en 500 m.

20
Q

De ligging van een plaats ver van de evenaar.

21
Q

Berggebied met toppen die hoger zijn dan 1.500 m.

22
Q

Koud en nat klimaat. De temperatuur in de zomer is gemiddeld lager dan 10 °C.

A

Hooggebergteklimaat

23
Q

Vlak of zacht golvend gebied dat meer dan 500 m hoog ligt. Heet ook plateau.

24
Q

Koude periode waarin zich op het land uitgestrekte ijskappen vormen.

25
Het kunstmatig nathouden van landbouwgronden.
Irrigatie
26
Het verschil tussen de gemiddeld warmste en de gemiddeld koudste temperatuur van het jaar.
Jaaramplitude
27
Het gemiddelde weer in een bepaald gebied over dertig of veertig jaar.
Klimaat
28
Verschijnsel dat de gebieden aan beide kanten van een berg andere neerslag- en temperatuurkenmerken hebben.
Klimaatscheiding
29
Verandering in het klimaat (bijvoorbeeld hogere temperatuur).
Klimaatverandering
30
Gas in de dampkring dat voor het leven op aarde van groot belang is. Het is een broeikasgas.
Koolstofdioxide (CO₂)
31
Alle uitwisselingen van koolstofdioxide (CO₂) op aarde.
Koolstofkringloop
32
Gebied met een hoogteligging lager dan 200 m.
Laagland
33
Gebied zonder hoogteverschillen dat lager ligt dan 500 m.
Laagvlakte
34
De ligging van een plaats dicht bij de evenaar.
Lage Breedte
35
Gebied met stijgende lucht, vaak bewolking en/of regen.
Lagedrukgebied
36
Het houden van dieren of het verbouwen van gewassen voor menselijk gebruik.
Landbouw
37
Dik ijspakket dat permanent op het land ligt.
Landijs
38
Klimaat waarbij de gemiddelde temperatuur in de koudste maand lager is dan -3 °C.
Landklimaat
39
De kant van de berg die uit de wind ligt; er valt weinig neerslag
Lijzijde
40
De kant van een gebergte met veel neerslag.
Loefzijde
40
Zone in de gematigde luchtstreek waar loofbomen, zoals eiken en beuken, groeien.
Loofboomgordel
41
Temperatuurzone op aarde: tropen, gematigde zone en poolstreken.
Luchtstreek
42
Klimaat met hete, droge zomers en vochtige, zachte winters. Heet ook Middellandse Zeeklimaat.
Mediterraan Klimaat
43
Zeer lokaal klimaat dat verschilt van het omringende klimaat.
Microklimaat
44
Klimaat met hete, droge zomers en vochtige , zachte winters. Heet ook mediterraan klimaat.
Middellandse Zeeklimaat