Hoofdstuk 7 Visueel ontwerp, interactie en toegankelijkheid Flashcards

(47 cards)

1
Q

Waarmee houdt de semiotiek zich bezig

A

Met de relatie tussen significant, oftewel een betekenisdrager en het significaat, oftewel de betekenis of het concept waar de significant naar verwijst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Noem een paar situaties waarin beter gebruik kan worden gemaakt van een afbeelding in plaats van tekst.

A
  • In webpagina’s die gericht zijn op een internationaal publiek: grafische symbolen worden vaak wereldwijd begrepen
  • als er geen tekstueel alternatief is, bijvoorbeeld om een hyperlink aan te geven.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het onderzoeksgebied van de gestaltpsychologie

A

Hoe het menselijke brein visuele informatie ordent. Hoewel mensen heel goed de afzonderlijke delen van een afbeelding kunnen identificeren, zijn we toch geneigd visuele informatie in een afbeelding te ordenen in patronen en structuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Noem vier gestaltprincipes

A
  • proximity (nabijheid)
  • similarity (gelijkheid)
  • symmetry (symmetrie)
  • figure/ground (object/achtergrond)
  • closure (het vermogen van de mens om uit visuele informatie die maar een deel van een object weergeeft het hele object af te leiden)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat wordt een belangrijk probleem bij het gebruik van kleur in multimedia

A

Dat het nooit zeker is hoe de kleur precies zal worden weergegeven op het beeldscherm van de gebruiker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe kan snel het contrast worden getest

A

door het beeldscherm of de color space om te schakelen naar grijstonen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe wordt een lay-out genoemd waarbij de afmetingen tussen de elementen en het browservenster gelijk blijven

A

Vloeibare lay-out (liquid lay-out)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een grid met hoge dichtheid en welke met een lage dichtheid

A

Dense > hoog

Sparse > laag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe worden hyperlinks aangeduid op een website?

A

met onderstreping.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een remote rollover

A

Als de muis over een bepaald element beweegt, en het uiterlijk van een ander element daardoor veranderd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Noem een aantal soorten formuliervelden

A
  • Tekstinputvelden. Een regel tekst invullen
  • Pop-upmenu’s. Een waarde uit een lijst kiezen
  • Radiobuttons. Een waarde selecteren door rondje aan te klikken
  • Check boxes. een of meerdere waarden kiezen door het hokje aan te klikken.
  • Tekst areas. Meerdere regels tekst invullen
  • Knoppen. knop om het formulier te verzenden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke twee eigenschappen kent het “form”-element

A
  • action: dit geeft de URL aan waar het programma op de server te vinden is dat de gegevens uit het formulier zal verwerken.
  • method. Dit geeft de manier aan waarop de gegevens naar de server worden verstuurd.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waarom kan beter ActionScript dan JavaScript worden gebruikt voor maatwerk user interface-componenten

A

-omdat JavaScript veel minder krachtig is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wanneer wordt een multimediatoepassing toegankelijk genoemd

A

Wanneer deze te gebruiken is voor iedereen, onafhankelijk van een eventuele lichamelijke of geestelijke beperking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn assistive technologies

A

Dit zijn software- of hardware producten die de gebruiker een alternatieve manier bieden om computerinput te geven, of computeroutput waar te nemen. (bijv. screenreaders.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke vier principes worden onderscheiden in de Web Content Accessiblility Guidelines (WCAG) waar een multimediatoepassing aan moet voldoen.

A
  • Perceivable: de toepassing moet waarneembaar zijn voor alle gebruikers.
  • Operable: alle user interface-componenten moeten te bedienen zijn voor alle gebruikers
  • Understandable: de inhoud en controls van de toepassing moeten begrijpelijk zijn voor alle gebruikers.
  • Robust: de toepassing moet robuust genoeg zijn om te kunnen werken met zowel huidige als toekomstige technologie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn belangrijke aspecten van structurele markup om rekening mee te houden

A
  • Om kopelementen op de juiste manier te gebruiken en geen niveau over te slaan.
  • Het gebruik van het element label bij formuliervelden. dit stelt screen readers in staan om het label van het tekstveld te identificeren en op te lezen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe kunnen afbeeldingen, animaties en video toch toegankelijk worden gemaakt voor slechtzienden?

A
  • door een beschrijving van de afbeelding in de alt eigenschap toe te vogen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waartoe dient een skip link

A

-Een link waarmee meteen naar de inhoud van de pagina gesprongen kan worden.

20
Q

Welk van de twee is beter om te gebruiken in combinatie met een screen reader: JavaScript of AJAX

21
Q

Een techniek die het mogelijk maakt om, na een actie van de gebruiker, gegevens bij de webserver op te halen en hiermee de bestaande webpagina te veranderen, in plaats van een geheel nieuwe webpagina te laden

A

AJAX; Asynchronous JavaScript en XML

22
Q

Uitlijning: de plaatsing van opbjecten, zoals tekstblokken, afbeeldingen etc. op een (web)pagina, waarbij deze objecten duidelijk op dezelfde horizontale of verticale lijn liggen. Door objecten dezelfde alignment te geven, vormen ze voor de gebruiker een groep.

23
Q

Alternatieve tekst voor een afbeelding in een webpagina; deze tekst wordt ingevuld als waarde van het “alt”- attribuut van de afbeelding

24
Q

Software of hardware die een alternatief biedt voor computerinput of -output voor mensen die geen gebruik kunnen maken van een conventionele muis, toetsenbord en/of beeldscherm

A

Assistive technologie

25
Een object in een ZHTML-formulier dat een gebruiker kan manipuleren (selecteren of invullen)
Control
26
Vormgeving waarbij de onderlinge verhoudingen tussen elementen binnen een webpagina onder alle omstandigheden gelijk blijven
Elastische layout
27
Afmetingseenheid die wordt uitgedrukt als een verhouding ten opzichte van de huidige fontgrootte
Em-eenheden
28
Wetenschap die zich richt op de manier waarop het menselijke brein visuele informatie ordent
Gestalt
29
Principes uit de gestaltheorie die aanduiden wanneer visuele informatie gegroepeerd wordt (grouping). Deze principes zijn: Proximity (nabijheid). similarity (gelijkheid), symmetry (symmetrie), figure/ground (object/achtergrond) en closure (het vermogen van de mens om uit visuele informatie die maar een deel van een object weergeeft het hele object af te leiden)
Gestaltprincipes
30
Geometrische verdeling van een webpagina die gebruikt wordt om tekstblokken en afbeeldingen in te plaatsen
Grid
31
Waarneming van een aantal afzonderlijke objecten als een geheel. Gestaltprincipes bepalen wanneer er sprake is van grouping.
Grouping
32
Techniek waarbij een XHTML-pagina wordt verrijkt met door JavaScript gegenereerde elementen die de werking van de standaard XHTML-elementen aanpassen
Hijax
33
Een aanklikbare plaats in een stuk hypertekst waarmee de gebruiker, als hij erop klikt met de muis, naar een andere pagina of een ander deel van dezelfde pagina springt
Hyperlink
34
Een totaal van primaire links waarmee de gebruiker zich door de site heen kan bewegen; vaak gepresenteerd als een helder geordende set links, die op dezelfde manier zijn vormgegeven
Navbar, Navigatiemenu
35
Principes op basis waarvan objecten zonder verdere individuele betekenis als een patroon worden onderscheiden. Non-symbolic ordering vormt de basis van structuur in visueel ontwerp.
Non-symbolic ordering
36
De vier principes waaraan een toegankelijke multimediatoepassing volgens de WCAG-richtlijnen moet voldoen.
POUR; Perceivable, operable, understandable, robust.
37
Visueel interactie-effect, waarbij een muisbeweging over het element een verandering in het uiterlijk van een ander element tot gevolg heeft
Remote rollover
38
Wetenschap die zich bezighoudt met relaties tussen betekenisdragers en betekenissen
Semiotiek
39
Programma dat de tekst die getoond wordt op het scherm kan uitspreken
Screen reader
40
Een vorm van interactie waarbij een programma of script zorgt voor aanpassing van de weergave van de multimedia naar de aanleiding van een actie van de gebruiker, zoals een muisklik of het slepen van een object met de muis
Scripted interaction
41
Betekenis of concept
Significaat
42
Betekenisdrager, bijvoorbeeld een woord of een icon
Significant
43
Tags in een document die aangeven welke functie een tekstfragment heeft in de structuur van een tekst (bijvoorbeeld een hoofdstuktitel, een genummerde lijst etc.)
Structural markup
44
Bruikbaar voor iedereen, onafhankelijk van eventuele lichamelijke of geestelijke beperkingen
Toegankelijk
45
Vormgeving waarbij de verhoudingen tussen de elementen binnen een webpagina en het browservenster onder alle omstandigheden gelijk blijven
Vloeibare lay-out
46
Orgaan van het W3C dat richtlijnen opstelt voor toegankelijkheid van websites webapplicaties
WAI; Web Accessibility Initiative
47
Set richtlijnen die bedoeld is om toegankelijkheid van websites en multimediatoepassingen te optimaliseren
WCAG; Web Content Accessibility Guidelines.