Hoorcollege 1: Algemeen Flashcards

(19 cards)

1
Q

constructen

A

Dit is een abstract idee of concept dat wordt onderzocht of bestudeerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Latente construct

A

Dit is een abstract concept dat niet direct meetbaar is.

Voorbeeld: klanttevredenheid

Wordt ook wel aangegeven met eem ovaal in een padmodel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Manifeste construct

A

Een variabele wat met zekerheid uit gegevens afgeleid kan worden.

Voorbeeld: verkoopcijfers

Wordt ook wel aangegeven met een rechthoek in een padmodel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Meetfout

A

Hangen samen met een latente costruct

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Verschil tussen een test en een vragenlijst

A

Bij een test worden skills getest en bij een vragenlijst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Limitaties van vragenlijsten

A

Verkeerde interpretatie van een vraag
Te weinig inzicht in een onderwerp
Problemen met de interpretatie kunnen er ontstaan
Sociale wenselijkheid kan opspelen
Reference bias - Eigen standaard in vergelijking tot een ander.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Cognitieve vaardigheden

A

Dit is de mate waarin mensen leren en ook verworven kennis ontwikkelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Niet-cognitieve vaardigheden

A

Dit zijn persoonlijke attributen, zoals je eigen persoonlijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Voordeel van toetsen omtrent BIAS?

A

Hierbij kan geen bias optreden, omdat de skills/kennis getest worden en hier kan je dan geen wenselijk antwoord op geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het probleem bij kennistoetsen

A

Er kan gevoeligheid heersen, tijdens de toets kunnen er factoren optreden die de resultaten kunnen beïnvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Limitaties van toetsen

A

Er kan misinterpretatie optreden.
Het weerspiegelt mogelijk niet gedrag en competenties in alle situaties.
Er wordt meer getoetst dan wat gevraagd is.
Oefeningseffecten
Random meetfout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe beoordelen we meetinstrumenten?

A

Validiteit, Betrouwbaarheid, Transparantie, Gebruikersgemak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Inhoudsvaliditeit?

A

Dit is in hoeverre de theoretische onderbouwing van je constructen en items is gedaan.
Face validiteit (experts, gebruikers).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Begripsvaliditeit?

A

Toetsmatrijs
Pilot
Factoranalyses

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Convergente validiteit?

A

De mate waarin antwoorden op een test of instrument een sterke relatie hebben met antwoorden op een vergelijkbare test of instrument.
Meet dit hetzelfde als andere meetinstrumenten?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Divergente validiteit?

A

De mate waarin een meting of test afwijkt van een andere meting die er conceptueel niks mee te maken hebben.
Taaltoets en een Rekentoets, horen niet te correleren met elkaar.

17
Q

Psychometrische eisen?

A

Hieronder vallen:
- Validiteit
- Betrouwbaarheid

18
Q

Algemene eisen?

A

Hieronder vallen:
- Transparantie
- Gebruikersgemak

19
Q

Betrouwbaarheid meten

A

Interne consistentie - Cronbach’s alpha
Objectiviteit - Kalibratie
Test-hertest - Bij 2 test-afnames