Hoorcollege 2: Wat is een diagnose Flashcards

(27 cards)

1
Q

Waar is een categorisch classificatiesysteem op gebaseerd en noem een nadeel

A
  1. gebaseerd op professionele consensus
  2. duidelijk onderliggende oorzaak
  3. WEL of NIET een stoornis –> kwalitatieve verschillen
  4. duidelijk afgrensbaar
  5. DSM

Nadeel: word veel in hokjes geplaatst en dit is niet realistisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een dimensioneel classificatiesysteem

A
  1. individuele gedragskenmerken die deze in verschillende mate bezitten
  2. tellen hoeveel symptomen een kind ervaart
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Redenen voor categorisch onderscheid (voordelen)

A
  1. klinisch praktisch nut
  2. opbouw van kennis over categorie (stoornis en behandeling)
  3. onderscheid:wel of niet de stoornis
  4. politieke/ economische redenen: categorien trekken subsidies aan
  5. psychologische reden: het is natuurlijk om in hokjes te denken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn problemen met categorisch onderscheid door de aannames die worden gesteld?

A

= aanames:
1. iedereen in categorie A is hetzelfde: er is veel heterogeniteit binnen een diagnose
2. categorie A en B zijn onafhankelijk: er is veel comorbiditeit tussen stoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Alternatieven op huidige diagnostische categorieen?

A
  1. afschaffing van categorieen: scheidslijn arbitrair/ stigma
  2. categorien op basis van etiologie: moeilijk door equifinaliteit en multifinaliteit
  3. dimensies toevoegen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn kritiekpunten op diagnostische categorieen?

A
  1. diagnose zegt niks over etiologie
  2. weinig aandacht voor context en ontwikkeling
  3. onvoldoende houvast aan passende behandeling
  4. zegt weinig over verloop/prognose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Nadelen dimensionele benadering

A
  1. wanneer behandelen: waar ligt cut-off
  2. bemoeilijks communicatie/psychoeducatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het doel van de Research domain criteria (RDoC)

A
  1. psychische gezondheid
  2. disfunctie in verschillende systemen
  3. NIET: een diagnostische gids of vervanging DSM
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de aanpak van de RDoC?

A
  1. onderliggende psychologische/biologische systemen
  2. dimensies: mate van inlevingsvermogen/gevoeligheid voor beloning/inhiberend vermogen
  3. wetenschappelijk onderzoek als basis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat bestudeerd taxonometrisch onderzoek?

A

samenhang van bepaalde kenmerken van stoornissen in verschillende categorieen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Is er sprake van een categorie of dimensie bij ADHD?

A
  1. geen bewijs voor taxon, wel continuum
  2. scheidslein klinische en sub-klinische ADHD is arbitrair
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wanneer is ADHD als diagnose nuttig?

A
  1. bij hoge lijdensdruk/disfunctie
  2. als er een passende behandeling is
  3. als het kan onderscheiden van andere stoornissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Is er sprake van een categorie of dimensie bij autisme

A
  1. bewijs voor taxon
  2. autismesymptomen hangen sterk samen bij mensen met diagnose, maar niet bij mensen zonder diagnose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat word er bedoeld met de broader autism phenotype?

A

symptomen van autisme die vaak voorkomen maar subklinisch zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke gevolgen heeft een diagnose

A
  1. maakt problematiek bespreekbaar
  2. start behandelplan/ondersteuning
  3. stigma: stereotypse ideeen of vooroordelen en discriminatie van een bepaalde groep mensen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke vormen van stigma zijn er?

A
  1. publiek stigma: stereotype ideeen/ negatieve emotionele reacties/ discriminatie
  2. zelf-stigma: geinternaliseerd stigma
  3. ervaren stigma
  4. geassocieerd stigma
17
Q

Wat zijn de gevolgen van stigma

A
  1. maatschappelijke en sociale uitsluiting
  2. verhoogde drempel om zorg te zoeken (diagnose en ondersteuning)
  3. depressie, angst, onzekerheid, laag zelfbeeld
  4. camouflage van symptomen
18
Q

Hoe kan stigma in een groep gemeten worden?

A
  1. sociale afstand tussen mensen meten
  2. bij grotere sociale afstand weinig bereidheid
19
Q

Hoe kun je zelf als persoon stigma proberen tegen te gaan?

A
  1. destigmatiserende bewoordingen gebruiken
  2. het persoon los zien van de stoornis
  3. voorkeuren kunnen verschillen tussen mensen
  4. person first VS identity first taal
20
Q

Mate van publiek stigma varieert onder condities

hypothese 1 van het artikel van Kaushik

A

= ja
1. meer stigmatiseren van mentale t.o.v fysieke condities
2. resultaten wisselen voor mentale condities
3. aanwijzing: borderline meeste stigma

21
Q

Vrouwen en meisjes die hoger opgeleid zijn ervaren minder stigmatisering

hypothese 2 van het artikel van Kaushik

A

= ja
1. meeste studies vonden dat meisjes minder stigma ervaren
2. verklaring: sekse verschillen?

22
Q

Oudere kinderen ervaren meer stigma

hypothese 3 van het artikel van Kaushik

A
  1. bij kinderen die mentale problemen ervaren, was er meer stigma bij oudere kinderen
  2. kennis en bekendheid over mentale problemen leid niet tot minder stigma
23
Q

Meer zelfstigma leid tot lager welbevinden

hypothese 4 van het artikel van Kaushik

A

= geen antwoord want weinig onderzoek
1. meer labels gebruiken

24
Q

Meer zelfstigma leid tot lager welbevinden: risicofactoren

hypothese 4 van het artikel van Kaushik

A
  1. hogere leeftijd
  2. ouders doen geheimzinnig
  3. meer psychiatrische termen
  4. weinig controle, levenslange conditie
  5. overtuiging over oorzaak mentale problemen
25
Meer zelfstigma leid tot lager welbevinden: beschermende factoren | hypothese 4 van het artikel van Kaushik
1. externaliserende problematiek zoals gedragsstoornis 2. ouderlijk optimisme en vertrouwen 3. overtuiging van controle over symptomen
26
Wat onderzocht de studie van lebowitz
Hoe stigma zich verhoud over verschillende vraagstukken bij drie vignetten: 1. slechte opvoeding 2. suboptimale opvoeding, geen schuld van ouders 3. rol van schuld
27
Wat vond de studie van lebowitz
1. bij slechte opvoeding ouders: meer stigma bij psychosociaal en biologisch 2. bij geen schuld: minder stigma in biologisch MAAR: meer vertrouwen in therapie bij psychosociaal, en medicatie bij biologisch