I chemische componenten van de cel Flashcards

(50 cards)

1
Q

welke functie heeft Fe in het lichaam?

A

Fe zorgt in het bloed en de spieren voor zuurstoftransport

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

waarom staat Fe niet in de tabel van de bouwstenen?

A

te veel restmassa die we moeten verbranden om het stukje Fe eruit te halen (wel super belangrijk!)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

bio-elementen?

A

spoorelementen + bouwelementen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

spoorelementen?

A

elementen in microhoeveelheid (<0,05%)
(bv: Fe)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

oligo-elementen?

A

absoluut noodzakelijke spoorelementen voor een organisme
(bv: I, Fe, F, Cu, Co, Mn, Zn, Se…)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

toevallige spoorelementen?

A

komen toevallig voor
(bv: Br, Si, As, Hg, Ag, Pb, Ti…)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is er belangrijk aan het anorganisch molecule H20?

A
  • belangrijkste deel vd cel –> 70%
  • oplosmiddel: zout oplossen in cellen
  • reactie midden: bijna elke biologische reactie gebeurd in H20
  • transportmiddel: bloed transporteren
  • warmteregulatie: verdampen van water => zweten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is er belangrijk aan het anorganisch molecule 02?

A
  • oxidatie van organisch materiaal:

E komt vrij –> ATP –> stokeren in vet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is er belangrijk aan het anorganisch molecule CO2?

A
  • afvalproduct van verbranding organisch materiaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

gelijkenissen van H20 en CO2?

A

kunnen beide blussen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

verschillen van H20 en CO2?

A

H20:
- polair
- vloeibaar
- geknikt
( - door die hoek kan je ijskristallen krijgen)
( - tot 99°C verwarmen tot verdamping)

CO2:
- apolair
- gasvormig
- lineair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Cellen bevatten 4 belangrijke groepen van kleine organische moleculen, welke + eigenschap?

A
  • suikers, vetzuren, aminozuren, nucleotiden
  • koolstofgebasseerde componenten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

hoe herken je het verschil tussen een aldose en ketose? (2 suikers)

A

aldose –> aldehydegroep aan uiteinde
ketose –> carboxylgroep in keten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

functie glucose?

A

levert energie bij afbraak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

polymeriseren?

A

aaneenkoppelen van kleine molecules tot lange ketens (vb zetmeel, glycogeen, cellulose)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

sacharose?

A

bietsuiker = rietsuiker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

lactose?

A

melksuiker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

maltose?

A

tussenproduct bij afbraak van zetmeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

voorbeelden van alpha glucase?

A

glycogeen en zetmeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

zetmeel?

A
  • bij planten
  • mengsel van amylose en amylopectine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

glycogeen?

A
  • bij mens en dier
  • lijkt op emylopectine, maar dan meer vertakt
22
Q

functie cellulose?

A

zorgt voor stevigheid van de celwand van planten

23
Q

waaruit is een vetzuur opgebouwd?

A

lange waterstofketen + carboxylgroep

24
Q

de lange waterstofketen is een onderdeel van een vetzuur, wat weet je hierover?

A
  • hydrofoob
  • weinig chemisch reactief
    => hydrofobe staart
25
de carboxylgroep is een onderdeel van een vetzuur, wat weet je hierover?
- gedraagt zich als een zuur - ioniseert in een waterige oplossing - hydrofiel - chemisch reactief => hydrofiele staart
26
hoe zijn vetzuren met andere moleculen gebonden?
covalente bindingen
27
verzadigd vetzuur?
een koolwaterstofketen verzadigd met een waterstof
28
onverzadigd vetzuur?
als er tussen twee opeenvolgende C moleculen 1/meerdere dubbelde bindingen voorkomen
29
lipiden?
- bestaat meestal uit C, H, O (P, N) - overwegend apolair => slecht oplosbaar in H2O - goed oplosbaar in apolaire oplosmiddelen (zoals benzeen en chloroform) - 3 soorten: 1) eenvoudige (esters van vetzuren + alcohol) 2) samengestelde (alcohol + vetzuren + andere groep) 3) afgeleide (moleculen met vetachtig karakter, die niet kunnen geclassificeerd worden onder eenvoudige of samengestelde)
30
functie fosfolipiden?
belangrijke bouwsteen van celmembraan
31
voorbeelden van afgeleide vetzuren?
- vitamine 1/D/E/K - geslachtshormonen (steroïden)j - carotenoïden
32
functie carotenoïden?
lichtabsorptie in membranen van de cholorplasten
33
aminozuren?
bouwstenen voor eiwitten of proteïnes
34
de natuurlijk voorkomende aminozuren zijn alpha-aminozuren, hoe zijn deze opgebouwd?
aan het alpha-C atoom bindt een: - aminogroep - carboxylgroep - waterstofatoom - restgroep (zorgt voor onderscheidt tussen verschillende aminozuren)
35
zwitterion?
een aminozuur die zowel een positieve als een negatieve lading bevat (pos. --> aminogroep die een proton opneemt) (neg. --> carboxylgroep die een proton afstaat)
36
soorten aminozuren?
1) apolaire 2) polaire 3) elektrisch geladen
37
peptidebinding?
- covalente binding tussen twee opeenvolgende aminozuren in een eiwit - opgebouwd uit: aminogroep aan N-terminus en carboxylgroep aan C- terminus
38
functie enzym (=eiwit) ?
stofwisselingsreacties versnellen en reguleren
39
functie hormonen (=eiwit) ?
regulerende functie
40
functie actine en myosine (=eiwitten) ?
rol bij beweging
41
functie antilichamen (=eiwit) ?
organisme beschermen tegen lichaamsvreemde deeltjes
42
functie hemoglobine (=eiwit) ?
transport
43
De sequentie van AZ wordt steeds gelezen vanaf het N-terminale deel bijgevolg is de sequentie...
Phe-Ser-Glu-Lys
44
functie van 3D structuur v eiwitten?
bepaalt welke biologische eigenschappen elk eiwit heeft
45
denatureren van eiwitten?
= 3D structuur gedeeltelijk/volledig verliezen zonder ketens te breken (dit kan veroorzaakt worden door hoge temperaturen, extreme pH, dehydratatie) => biologische activiteit gaat verloren (bv enzymen kunnen hierdoor onwerkzaam worden)
46
waaruit bestaan nucleotiden?
- een base - een suiker --> ribose (=> ribonucleotiden) of desoxyribose (=>desoxyribonucleotiden) - 1/meerdere fosfaatgroepen
47
welke basen bestaan er (binnen de nucleotiden)?
cytosine, uracil, guanine, adenine, thymine ====== purines (dubbel gefuseerde ring; 5ring + 6ring)
48
functie nucleotide?
- korte termijn dragers van energie - stockage van biologische info onder vorm van nucleïnezuren
49
functie ATP?
overdracht van energie
50
nucleïnezuren?
= stoffen met zure eigenschappen die zich in de kern van eukaryoten bevinden - essentiël voor het leven omdat ze erfelijke informatie hebben - bepalen door middel van eiwitten de activiteit en de regulatie van de cel - zijn polymeren van nucleotiden (gebonden aan elkaar via fosfaatgroep van de ene aan hydroxylgroep van de andere)