Infecties en Afweer Flashcards

1
Q

Met welke ziekte zijn de meeste mensen op dit moment geïnfecteerd?

A

Tuberculose (200.000) daarna malaria en schistosomiasis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Noem de top 3 dodelijkste infectiesziekten wereldwijd

A

1.Acute infecties van de lagere luchtwegen 2.HIV/AIDS 3.Tuberculose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Noem twee wegen hoe een infectie het ziektebeeld veroorzaakt in de mens

A

1.Celdodend effect 2.Dysfuncite: productie van endo- en exotoxines.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarop wijst neutrofilie doorgaans

A

Bacteriële infectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarop wijst eosinofilie doorgaans

A

Invasieve parasitaire infectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe uit zich een virale infectie op het bloedbeeld?

A

Neutropenie, lymfocytose (of lymfopenie bij HIV), ESR en CRP verhoging, leverenzymen afwijkend (hepatitis B)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke infectie gaat vaak gepaard met atypisch gevormde lymfocyten?

A

Infectieuze mononucleosis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het verschil tussen pathogeniciteit en virulentie?

A

Pathogeniciteit: het vermogen om een ziekte veroorzaken
VIrulentie: de mate of intensiteit van de pathogeniciteit van een micro-organisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een opportunistische infectie?

A

Infectie veroorzaakt door micro-organismen die continu het lichaam koloniseren en bij een tijdelijke stoornis van de barriere functies en/of afweer van de gastheer ziekte veroorzaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Noem enkele relevante intracellulaire (vooral fagocyten) overlevende bacteriën

A

Mycobacteriën, Legionella en Salmonella, Listeria myocytogenes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wanneer treedt granuloomvorming vaak op?

A

Wordt vaak gezien bij infecties die intracellulair zijn en niet goed door het immuunsysteem kunnen worden opgeruimd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de functie van interferonen?

A

IFN-a maakt naburige cellen minder gevoelig voo infectie en IFN-y activeert ook effectorcellen van het aangeboren (NK-cellen) en verworven immuunsysteem (Th1-lymfocyten).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

In welke cellen manifesteert HIV zich

A

Tast met name CD4+-lymfocyten aan en cellen die het CD4+ molecuul bevatten zoals monocyten/macrofagen, folliculaire dendritische cellen en Langerhanscellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke focus in het lichaam hebben de meeste systemische schimmelinfecties?

A

Longen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Noem enkele opportunistische schimmelinfecties

A

Candida, Aspergillus, Pneumocystis jiroveci

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke micro-organismen zijn strict pathogeen? Noem 3

A

Clostridium, Ebolavirus, Varicellazostervirus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Met welke type immuundeficiënties gaan ernstig recidiverende infecties van lichaamsoppervlakken of inwendige organen en botten vaak gepaard?

A
  1. Aangeboren defecten in fagocytenaantal en/of functie

2. Defecten in het aangeboren immuunsysteem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welk type antilichamen bevat moedermelk?

A

IgA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke veranderingen treden grofweg op in het immuunsysteem van de oudere zodat ze vatbaarder worden voor infecties?

A
  1. Vermindering van de kwalitiet van barrières van het lichaam
  2. Functionele capaciteit van celtypen neemt af waardoor de kwaliteit van het aangeboren immuunsysteem ook afneemt.
  3. Tevens neemt de kwaliteit van het verworven immuunsysteem af.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat wordt bij ouderen waargenomen bij een infectie t.o.v. een jonger individu met een gezond immuunsysteem?

A
  1. Verminderde koortsreactie: verminderd functioneren van de hypothalamus verminderd vermogen tot het conserveren van warmte
  2. Minder uitgesproken leukocytose
  3. Verminderd reageren bij de vertraagd type overgevoeligheidsreacties (zoals de Mantoux-test)
  4. Reactivaite van varicella en tbc
  5. Verhoogde gevoeligheid voor influenza
  6. Toename frequentie bepaalde auto-immuunziekten/maligniteiten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke immuniteit is bij ondervoeding het sterkst aangedaan?

A

Cellulaire immuniteit. Ook cellen van het aangeboren immuunsysteem disfynctioneren en de slijmvliezen zijn tevens aangetast (enteropathie)
Bij een deficiëntie van bepaalde micronutriënten kunnen zich ook verscheidene secundaire immuundeficiënties voordoen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Noem een aantal ziektebeelden die het immuunsysteem aandoen

A

Diabetes mellitus, nierinsufficiëntie (verlies van antilichamen in de urine), levercirrose (verminderde productie van onder meer complementfactoren/verminderde klaring/barrièrefunctie van de darm is aangetast), hematologische maligniteiten (interferentie met productie van andere type immuuncellen en ook behandeling ervan verhoogd infectiekans), splenectomie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Noem de belangrijkste ziekteverwekkers van OPSI na een splenectomie

A

In meer dan 60% van de gevallen is het Streptococcus pneumoniae, vooral gevoeligheid voor gekapselde bacteriën is verhoogd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Noem drie typen infecties die vaak worden gezien bij een afgenomen hoeveelheid neutrofielen/verminderde functies

A

S.Aureus, Klebsiella pneumoniae, E.Coli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Tot welk type infectie leidt voornamelijk een defect in de opsonisatie, zoals antilichaam deficiënties of defecten van de hoofd complement pathways?

A

M.n. gekapselde bacteriën kunnen minder goed worder verwijderd, zoals Pneumococcus, H.Influenzae, Meningococcus en Streptococcus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Noem twee ziektebeelden die worden gekenmerkte door T-lymfocyt deficiëntie

A
Di Georgesyndroom  (de derde en vierde farynxbogen ontwikkelen zich niet goed, waaruit normaal de thymus, bijschildklier en aortaboog ontstaan)
en AIDS/HIV-infectie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Noem twee ziektebeelden die worden gekenmerkt door B-lymfocyt deficiëntie

A

X-gelinkte agammaglobulineaemie (presenteert zich zodra maternale IgG wegvalt; B-cel ontwikkeling stopt en alle soorten immuunglobulinen zijn aangedaan)

Selectieve IgA-deficiëntie: meest voorkomende deficiëntie, herhaalde infecties met streptococcus pyogenes organismen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is het severe combined immunodeficiencies (SCID)?

A

Heterogene groep zeldzame, genetische afwijkingen, veroorzaakt verminderde T-, NK-, B-cel immuniteit. Meestvoorkomende vorm is X-gelinkt defect in de IL-2 receptor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is het Hyper IgM syndroom (HIGM)?

A

mildere, gemixte deficiëntie vaak pas later in het leven ontdekt. Defect in de CD40 ligand waardoor B-cellen niet rijpen en alleen IgM produceren, er zijn milde defecten in T-celfunctie. Geeft een verhoogd risico op opportunistische infecties

30
Q

Wat is het Wiskott-Aldrich syndroom?

A

X-gelinkt defect van een gen betrokken bij de signaaltransductie en cytoskelet. Geeft eczeem en thrombocytopenie.

31
Q

Wanneer kan EBV infectie bevestigd worden?

A

In de tweede week van infectie, detectie van heterofiele antilichamen (IgM)
Klinisch gelijkende ziektes worden veroorzaakt door CMV, toxoplasmose en acute HIV-infectie

32
Q

Waarmee wordt de diagnose HIV doorgaans gesteld?

A

Detectie van IgG antilichamen van envelopcomponenten is de meeste gebruikte marker.
Ook IgG antilichamen voor p24 kan al in de eerste weken worden gedetecteerd

Viraal p24 is kort na de infectie detecteerbaar, maar verdwijnt 8-10 weken na de infectie

33
Q

Noem de belangrijkste manifestaties van een HIV-infectie op verschillende orgaansystemen.

A

-Neurologische ziekten: AIDS dementie complex, sensorische polyneuropathie, aseptische meningitis

  • Oogziekten:renitis en uveitis. Vaak in latere stadia.
  • Mucocataneus: gebruikelijke uiting bij aids, bv pruritius, gegeneraliseerde, droge, jeukende, vlokkige huid, dun en droog haar, urticaria.
  • Hematologische complicaties: lymfopenie, anemie, neutropenie, thrombocytopenie, pancytopenie
  • GI-tractus; diarree, gewichtsverlies
  • Renale complicaties: nefropathie
  • Respiratoire complicaties:lymfoïde interstitiële pneumonitis
  • Cardiale en endocriene complicaties: verandering in testosteronlevels en dyslipidemie.
34
Q

Wanneer bestaat er een verhoogd risico voor opportunistische infecties voor patiënten?

A

Als de CD4+-cellen beneden de 200/mm3 bedragen

35
Q

Noem drie verschillende tumoren die de kans krijgen te ontwikkelen bij AIDS

A

Kaposi sarcoom, Non-Hodgkin lymfomen (Burkitt), cervixkanker

36
Q

Wanneer is highly active antiretrovirale therapie (HAART) bij HIV-patiënten geïndicieerd?

A

Bij het snel dalen van CD4 of CD<350

37
Q

Wat wordt naast CD4 bij de monitoring van HIV-patiënten gevolgd?

A

HIV RNA concentraties

38
Q

Hoe snel zou HAART moeten aanslaan?

A

Na het starten zouden binnen 4 weken veranderingen in de viral load te zien moeten zijn, welke een maximum bereieken na 10-12 weken.

39
Q

Benoem de meest relevante complicaties van antiretrovirale therapie

A
  • Allergische reacties: treden in de eerste 6 weken op, koorts, uitslag, algehele malaise en gastrointestinale en respiratoire symptomen spelen bij abacavir een rol. Herintroductie van het medicament kan dodelijk zijn. Ook NNRTIs kunnen uitslag, koorts en afwijkende leverwaarden veroorzaken.
  • Lipodystrofie en metabool syndroom:
  • Mitochondriale toxiciteit en lactaat acidose: door NRTIs, symptomen zijn vaag zoals anorexie, misselijkheid, buikpijn en algehele malaise.
  • Botmetabolisme: osteopenie, osteoporose en avasculaire necrose
40
Q

Noem enkele beperkingen van serumonderzoek

A
  • Detectie kan niet aangeven wanneer de infectie heeft plaatsgevonden
  • Er kan een antistof binden aan het virale antigen waardoor immuuncomplexvorming kan plaatsvinden en zodeonde geen antistoffen kunnen worden gedetecteerd.
  • Serologische kruisreacties
  • Antilichaam is te specifiek waardoor niet alle virussen van een familie te detecteren zijn.
41
Q

Welke micro-organisme is doorgaans het meest vaak de oorzaak van de ‘community-acquired’ pneumonie?

A

Streptococcus pneumoniae

42
Q

Immuungecompromitteerde patiënten krijgen pneumonie van organismen die normaal geen pneumonie veroorzaken, noem er een aantal

A

Pneumocystis jiroveci, actinomyces isrealii, cytomegalovirius, aspergillus fumigatus

43
Q

Hoe is het klinische beeld van een ‘community-acquired’ pneumonie?

A

Meestal voorafgegaan door een bovenste luchtweginfectie. De patiënt wordt snel ziek: hoge koorts, koude rillingen, pleuritische pijn op de borst en droge hoest. 2 dagen later roestkleurig sputum. Oppervlakkige en snelle ademhaling, aangedane zijde beweegt minder.

44
Q

Hoe verloopt een primaire infectie met tuberculose vaak?

A

Meestal subpleuraal, midden of hogere regio, delayed hypersensitivity-type reaction (IV), granuloomvorming met verkazing, genezing met calcificatie, na 3-8 weken positieve Mantoux

45
Q

Wat is het typische beeld van een post-primaire tuberculose?

A

Ontstaan meestal na enkele jaren. 20% van de calcificaties bevatten primaire tbc-bacteriën, reactivatie vaak door verminderde weerstand, cavitatie in hogere regio of apex van de long

46
Q

Wat zijn risicofactoren voor reactivatie in post-primaire tuberculose?

A

Diabetes Mellitus, ondervoeding, immuunsuppressie

47
Q

Hoe is het klinisch beeld van miliaire tuberculose?

A

Ontstaat door hematogene verspreiding, na primaire besmetting of heractivatie en is fataal zonder behandeling.
Geleidelijk verloop met vage klachten zoals ziek zijn, gewichtsverlies en later koorts. Later vergroting van lever en milt, soms choroïdale tuberkels in de ogen, kan ook presenteren als tuberculeuze meningitis

48
Q

Hoe is de diagnostiek bij miliaire tuberculose

A

Röntgen, CT, Mantoux-test, transbronchiale biopsie en biopsie van lever en beenmerg (voor pyrexie van onbekende oorzaak)

49
Q

Wat is het verschil op de röntgenfoto bij miliaire en post-primaire pulmonaire tuberculose?

A

Bij miliare TBC kan de de foto er geheel normaal uitzien, totdat uniforme miliare schaduwen over de long zijn verspreidt. Bij post-primaire TBC wordt vaak een abnormale foto gezien zonder symptomen. Op deze foto’s zijn de typische granuloomvorming, cavitaties en calcificaties te zien.

50
Q

Hoe is de behandeling van TBC?

A

Continue zelftoediening van medicijnen gedurende 6 maanden, combinatietablet van rifarmpicine en isoniazide 30 min. voor het ontbijt.
Bij bot TBC 9 maanden therapie, bij meningitis TBC zelfs 1 jaar.

51
Q

Noem twee preventieve maartregelen die genomen worden ter infectieverspreiding

A

Toediening pyrazinamide in de eerste 2 maanden

BCG vaccinatie

52
Q

Waar vindt in een volwassene extramedullaire hemopoiese plaats?

A

lever en milt

53
Q

Noem een aantal stoffen die de hemopoiese stimuleren en inhiberen

A

Stimuleren: EPO, interleukines, colony-stimulating factors
Inhiberen:TNF en TGF-beta

54
Q

Benoem de celtypen in de rode reeks in volgorde van vorming

A

colony-forming unit erythrocyt- pro-erythroblast - basofiele erytroblast, polychromatofiele erytroblast, normoblast/orthochromatofiele erytroblast, reticulocyt, erytrocyt

55
Q

Benoem de celtypen in de granulocyten reeks in volgorde van vorming

A

myoloblast, promyelocyt, myelocyt (hier is reeds een onderscheidt tussen neutrofiele,basofiele,eosinofiele vorm), metamyelocyt, staafkernige granulocyt, rijpe granulocyt

56
Q

Beschrijf kort de lymfocytopoiese

A

Eerste fase is antigeen-onafhankelijk en vindt voor B-cellen in het beenmerg plaats, voor T-cellen in de thymus
Tweede fase is antigeen-afhankelijk en vindt in de lymfoïde organen plaats (milt en lymfeklieren)

57
Q

Welk proces zorgt voor het uitdijen van de megakaryocyt, het celtype waaruit de bloedplaatjes ontstaan?

A

Endomitose, waardoor de cel een veelvuldige toename van het diploïde chromosomencomplement bezit. Vervolgens ontstaan allerlei demarcatiemembranen die uit de megakaryocyt allemaal bloedplaatjes vormen, tijdens het transport naar de bloedbaan.

58
Q

Wat zegt een verhoogd Erythrocyte sedimentation rate (ESR)?

A

Reflecteert een verhoging in de plasmaconcentratie van grote eiwitten, zoals fibrinogeen en immunoglobulines. Deze eiwitten kunnen samenklontering veroorzaken waardoor ze sneller bezinken.
Is hoger met de leeftijd en is hoger in vrouwen. ESR is verlaagd in polycythemie en verhoogd in anemie.

59
Q

Als gevolg waarvan neemt CRP toe?

A

Koorts, inflammatoire condities, na trauma, onafhankelijk van het Hb-niveau

60
Q

Hoeveel reticulocyten zijn normaal in het bloed te vinden en waarom?

A

Ongeveer 2% van alle RBC,s omdat ze binnen twee dagen worden gevormd tot erytrocyten, welke een levensduur van 120 dagen hebben. De hoeveelheid zegt iets over de activiteit van het beenmerg.

61
Q

Wanneer zijn normoblasten in het bloed te vinden?

A

Bij extramedullaire hemopoiese en in sommige mergziekten als leukoerytroblastische anemie.

62
Q

Beschrijf de synthese van hemoglobine

A

Vindt plaats in de mitochondria. Eerst omzetting van glycine en succinylzuur naar delta-aminolevulinezuur (ALA) door ALA-synthese, waarbij vitamine B6 een cofactor is en EPO deze reactie stimuleert, haem de reactie inhibeert. Twee moleculen ALA condenseren vervolgens tot een pyrolle-ring (porfobilinogeen). Vervolgens worden vier van deze ringen gegroepeerd om protoporfyrines te vormen. Ten slotte wordt ijzer geïncorporeerd om haem te vormen. Ijzer komt de RBC in via transferrine. Vervolgens bindt haem met de globulineketens die door de ribosomen zijn gevormd om totslot hemoglobine te vormen.

63
Q

Bij welk ziektebeeld ziet men een gecompenseerde hyperplasie van erytrocytenprecurors en bij ernstige anemie een extramedullaire hematopoïese?

A

Chronische nierinsufficiëntie

64
Q

Noem drie algemene oorzaken van anemie

A

Hemolyse
Verlaagde productie van de rode bloedcelen
Bloedverlies

65
Q

Wat is de differentiële diagnose van anemie met kleine cellen in het bloeduitstrijkje?

A

Ijzertekort, thalassemie, anemie van de chronische ziekte, sideroblastische anemie

66
Q

Wat is de differentiële diagnose van anemie met cellen met een normale MCV?

A

Acuut bloedverlies, anemie van de chronische ziekte, nierfalen, bindweefselziekten, merginfiltratie/fibrose, endocriene ziekte, hemolytische anemie

67
Q

Wat is de differentiële diagnose van anemie met grote cellen in het bloeduitstrijkje?

A

Vitamine B12 of foliumzuurdeficiëntie, alcohol, reticulocytose, leverziekte

68
Q

Benoem de symptomen van anemie

A

Vaak: moeheid, hoofdpijn, licht in het hoofd

Minder vaak:kortademigheid, angina, claudicatio intermittens, palpitaties

69
Q

Benoem de tekenen van anemie

A

Algemeen: bleekheid, tachycardie, systolische souffle, hartfalen

Meer specifiek: koilonychia, icterus, botdeformaties, beenulcera

70
Q

Verschil tussen beenmergaspiratie en cristabiopt

A

Aspiratie is vloeibaar beenmerg, kan zowel uit heupbeen en borstbeen en is snelle procedure
Cristabiopt is vast botweefsel, kan alleen uit heupbeen, wanneer meer gedetailleerd beeld van cellulariteit is gewenst.