JAL HC 8 Flashcards

(44 cards)

1
Q

Hoe weerleg ik tegenargumenten? (3)

A
  • Tegenargumenten aanvoeren = tegenaanval

- Pijnpunten aankaarten in argumentatie tegenstander = verdediging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Verhouding argumentatieschema’s en drogredenen

A

Argumentatieschema’s: soort info = centraal
–> link argument en gebruikte soort informatie (deskundigheid, gelijkenis etc)
Drogredenen: argument zelf = centraal
–> niet langer de link

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

3 functies drogredenen

A

1) Bevestiging eigen stelling
2) Weerlegging andere stelling
3) Ontwijking andermans argument

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

3 soorten drogredenen

A

1) Inferentieschema = gebruikte redeneervorm
2) Informatiebron = waar komt argument vandaag
3) Betekenis = woord anders ingevuld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Deductieve drogreden

A

OABC = O NEE

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Drogreden van de compositie

A

Je concludeert onterecht dat iets waar is voor het geheel op basis van het geit dat het waar is voor een deel van het geheel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Drogreden van de divisie

A

Wat waar is voor het geheel, moet waar zijn voor een deel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Foutieve disjunctie

A

Inclusieve en exclusieve verward (verkeerde of)
(minstens één is waar vs. slechts één is waar)
–> equivocatie van of

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Vals dilemma

A

Contradictie, maar in werkelijkheid contrair

–> Doen alsof er twee opties zijn, terwijl er in realiteit meer zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Vals compromis

A

Onterecht stellen dat de compromis tussen twee betwiste stellingen de waarheid is
–> De waarheid sluit geen compromissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Non sequitur (volgt niet)

A

Conclusie volgt niet uit premissen, dus niet deductief geldig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Inductieve drogreden

A

Vanuit concreet geval naar algemene regel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Abductieve drogreden

A

Vanuit concreet geval naar ander geval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Probleem inductie en abductie

A

Moeilijk om uit aantal observaties algemene regel te induceren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Overhaaste veralgemening

A

Te snel vanuit het bijzondere denken dat we het allemaal wel weten.
= Inductieve drogreden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Jumping to conclusions

A

Te snel naar een bepaalde verklaring springen
= Abductieve drogreden
Verklaring op basis van te weinig informatie en altijd zeer specifieke elementen van de werkelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Metalogische drogredenen

A

= restcategorie, horen niet thuis in voorgaande categorieën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Dicto simpliciter

A

Doen alsof de algemene regel een absolute regels is = je doet onterecht alsof er geen uitzondering bestaan
Link met compositie: verwarring deel/geheel
Vb. Sporten is gezond, iedereen moet sporten!

19
Q

Cirkelredenering

A

Conclusie = premisse

Wat u probeert te bewijzen gaan onderbouwen met een argument dat veronderstelt dat uw conclusie klopt.

20
Q

Variant cirkelredenering: herhaling

A

= herformulering permisse

TEST: vervang het woordje want gewoon door een leesteken, als het kan => herhaling

21
Q

Variant cirkelredenering: circulariteit

A

= mening voordoen als argument

Uit p volgt q en q volgt uit p

22
Q

Impertinente argumenten

A

Aangedragen informatie onderbouwt de stelling niet, doet niet ter zake

23
Q

Triviale argumenten

A

Dragen zelfs geen nieuwe info aan

24
Q

Drogredenen die betrekking hebben op de informatiebron

A

Argument hecht meer belang aan oorsprong van informatie dan aan de informatie zelf.
Eerder ad populum dan ad verecundiam

25
Ad numerum
op het aantal: meerderheid heeft gelijk
26
Ad antiquitatem
oudheid: traditionele visie heeft gelijk
27
Ad novitatem
nieuwheid: recente opvatting heeft gelijk
28
Ad crumenam
rijkdom: welvarend spreker heeft gelijk
29
Ad lazarem
armoede: arm spreker heeft gelijk | - -> geen geld, wordt onterecht als betrouwbaar gezien
30
Ad misericordiam
medelijden: meelijwekkend heeft gelijk | = spelen op gevoel, niet op inhoud
31
Ad lapidem
op de steen: te evident voor woorden
32
Drogredenen die betrekking hebben op de betekenis
Argumenteren is een talige activiteit, het gebruik van worden kan misbruikt worden.
33
Misbruik van etymologie
Betekenis woord onterecht gebruiken als argument. | Vb. Mondmasker =/= mond- en neusmasker
34
Weerleggende drogredenen
Argumenten die een stelling van een ander proberen te weerleggen. Je voert geen inhoudelijke argumenten aan, je beperkt je tot andersoortige informatie.
35
Argumentum ad lapidem in 2 contexten:
- Bevestigende: Jij hoeft je eigen stelling niet te verdedigen want het is toch zo vanzelfsprekend! - Weerleggende: Jij hoeft dat argument niet te weerleggen want het is totaal van de pot gerukt!
36
Vergiftigen van de bron (poisoning the well)
Ongunstige informatie verspreiden over onderwerp waardoor het negatief wordt belicht. Op voorhand zwart maken, zodat argument in slechte aarde valt.
37
Link vergiftigen bron en ad hominem
``` VVDB = niet altijd aanval, soms framing AH = gericht tot wederpartij, jij bent... VVDB = gericht tot publiek, deze persoon is... ```
38
Overhaast tegenvoorbeeld
Jij bestrijdt je gesprekspartners algemene regel met een concreet tegenvoorbeeld. --> zou werken bij een ABSOLUTE regel Je reageert dus eigenlijk op een stelling die niet wordt verdedigd (stromanargument) --> jij doet de uitspraak van je gesprekspartner voor als absolute uitspraak, je reageert op een absolute regel terwijl die een algemene regel bedoelt
39
Ontwijkende drogredenen
Neiging om zich in allerlei bochten te wringen wanneer argument tegenstrever mogelijks terecht is. Ongelijk niet willen toegeven. = eerder verschuiving bewijslast
40
Shifting grounds
I.p.v. originele stelling te blijven verdedigen, subtiel andere stelling innemen die je gaat verdedigen. 'Eigenlijk bedoelde ik iets anders'
41
Rode haring
= verschuiving van de aandacht MAAR blijft zelfde stelling verdedigen --> introductie niet onderwerp dat vaak discussie snel verhit, zodat niemand nog weet waar het eerder over ging.
42
Meervoudige vraag
Overrompeling met eisen waar proponent redelijkerwijze niet aan kan volgen. Je reageert niet enkel op stelling maar ook meteen bijkomende fundamentele vragen waar geen pasklaar antwoord op bestaat.
43
Complexe vraag
Antwoord op vraag impliceert bevestiging andere stelling. --> dwingt u ertoe antwoord te geven dat u misschien niet wil geven = in strijd met de vrijheidsregel
44
Relativisme
Als alles faalt, gelijkspel uit de brand proberen te slepen. --> ieder zijn waarheid: jij gelijk in jouw situatie, ik in de mijne. Vaak gepaard met overhaast tegenvoorbeeld Vb. Roken en drie keer per week hoog tempo lopen