K3_Woordenschat_pag 1 Flashcards

1
Q

Wat zijn de hoofdzaken? en waar kan je hoofdzaken vinden?

A

Wat in een tekst belangrijk is en meestal vind je de hoofdzaak in de inleiding en in het slot van de tekst en in de kernzin van de alinea.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar kan je een kernzin vinden?

A

De kernzin is meestal de 1e of laatste zin van de alinea..

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zet je in je samenvatting?

A

Alleen de hoofdzaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de hoofdgedachte?

A

Het belangrijkste van de tekst in 1 zin (vaak vind je de hoofdgedachte in de inleiding of het slot).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

introductieavond

A

informatieavond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

bijtende vloeistof

A

een vloeistof die scherp inwerkt op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

monster

A

een klein beetje van iets zodat men een indruk krijgt van het geheel| afgrijselijk wezen of ding, een gedrocht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

staken

A

niets doen (stoppen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

uiteindelijk

A

tenslotte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

alsnog

A

toch nog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

met spoed

A

snel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

duimen draaien

A

niets doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

minstens

A

op zijn minst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

de aandacht vestigen op

A

belangstelling wekken voor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

beschouwen

A

zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

op het matje komen

A

zich melden

17
Q

amper

A

maar net

18
Q

zorgwekkend

A

zorg veroorzakend, verontrustend

19
Q

ondersteunen

A

helpen

20
Q

luttel

A

weinig

21
Q

aanmeren

A

aanleggen

22
Q

ondertoezichtstelling

A

de controle hebben, het onder toezicht houden

23
Q

naar schatting

A

ongeveer

24
Q

leerplichtig

A

het verplicht onderwijs moeten volgen

25
Q

in de gaten houden

A

letten op

26
Q

continueren

A

voortzetten

27
Q

baten

A

helpen

28
Q

capitulatie

A

overgave

29
Q

investeren

A

moeite doen

30
Q

letsel

A

verwonding

31
Q

religigieus

A

godsdienstig

32
Q

signalement

A

beschrijving van het uiterlijk van iemand

33
Q

betogen

A

protesteren

34
Q

doorgaans

A

meestal

35
Q

aansporen

A

tot actie of inspanning aandrijven

36
Q

informatie

A

inlichtingen