Kernconcepten Flashcards

(23 cards)

1
Q

groepsvorming

A

Het tot stand komen van bindingen
tussen meer dan twee mensen,
doordat ze elkaar beïnvloeden
en gemeenschappelijke waarden en normen ontwikkelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Sociale cohesie

A

Het aantal en de kwaliteit van de bindingen
die mensen in een ruimer sociaal kader met elkaar hebben,
- het gevoel een groep te zijn,
- lid te zijn van een gemeenschap,
- de mate van verantwoordelijkheid voor elkaars welzijn,
- en de mate waarin anderen daar ook een beroep op kunnen doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

sociale institutie

A

Complex van min of meer geformaliseerde regels
- die het gedrag van mensen en hun onderlinge relaties reguleren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

politieke institutie

A

Complex van min of meer geformaliseerde regels
- die het gedrag van mensen en hun onderlinge relaties
- rond politieke machtsuitoefening
- en politieke besluitvorming reguleren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

representativiteit

A

De mate waarin
- de (politieke) besluiten,
- de standpunten
- of achtergrondkenmerken
van vertegenwoordigers overeenkomen met die van de groep die vertegenwoordigd wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

conflict

A

Een situatie waarin
- individuen,
- groepen
- en/of staten
- elkaar tegenwerken
- om de eigen doelen te bereiken.
(voor BEIDE partijen uitleggen wat hun doel is)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

representatie

A

De vertegenwoordiging van een groep
- in (politieke) organisaties
- door één of enkele betrokkenen
- die namens de groep optreden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

cultuur

A

Het geheel van
- voorstellingen,
- uitdrukkingsvormen,
- opvattingen,
- waarden en normen
die mensen als lid van een groep of samenleving hebben verworven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

sociale ongelijkheid

A

een situatie waarin verschillen tussen mensen consequenties hebben voor hun maatschappelijke positie.
1. uitleggen over welk verschil het gaat
2. welk concreet gevolg heeft die ongelijkheid (in schaarse en hooggewaardeerde goederen, en/of waardering, en/of behandeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

samenwerking

A

Het proces waarin
- individuen,
- groepen
- en/of staten,
- relaties vormen
- OF hun handelen op elkaar afstemmen (= afspraken maken)
- voor een gemeenschappelijk doel (het doel benoemen wat beide partijen gezamenlijk hebben)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

macht

A

het vermogen om hulpbronnen in te zetten
- om bepaalde doelstellingen te bereiken
- en de handelingsmogelijkheden van anderen te beperken of te vergroten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

gezag

A

macht die als legitiem beschouwd wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

acculturatie

A

Het aanleren en verwerven van een andere cultuur
- of elementen daaruit,
- dan die waarin iemand is opgegroeid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

socialisatie

A
  • Het proces van overdracht en verwerving
  • van de cultuur van de groep(en) en de samenleving waar mensen toe behoren.
  • Het proces bestaat uit
    • opvoeding,
    • opleiding
    • en andere vormen van omgang met anderen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

identiteit

A
  • Het beeld dat iemand van zichzelf heeft,
  • dat hij uitdraagt en anderen voorhoudt
  • en dat hij als kenmerkend en blijvend beschouwt voor zijn eigen persoon
  • en dat is afgeleid van zijn perceptie over de groep(en) waar hij wel of juist ook niet deel van uitmaakt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

politieke socialisatie

A

Het proces van overdracht en verwerving
- van de politieke cultuur van de groep(en) en samenleving waar mensen toe behoren.
- Het proces bestaat uit
- opvoeding,
- opleiding
- en andere vormen van omgang met anderen.

14
Q

ideologie

A

Een samenhangend geheel van beginselen en denkbeelden,
- meestal uitmondend in ideeën over de meest wenselijke maatschappelijke en politieke verhoudingen.

15
Q

rationalisering

A

Het proces van het ordenen en systematiseren van de werkelijkheid
- met de bedoeling haar voorspelbaar en beheersbaar te maken
- en van het doelgericht inzetten van middelen
- om zo efficiënt en effectief mogelijke resultaten te bereiken.

16
Q

individualisering

A

Het proces waarbij individuen
- in toenemende mate hun zelfstandigheid
- op verschillende gebieden
- kunnen vergroten.

17
Q

institutionalisering

A

Het proces waarbij een complex van waarden en min of meer geformaliseerde regels (=normen)
- vastgelegd wordt in standaard gedragspatronen,
- die het gedrag van mensen en hun onderlinge relaties reguleren.

18
Q

staatsvorming

A

De institutionalisering van politieke macht tot een staat

18
Q

democratisering

A

Het proces van verandering
- van de machts- en gezagsverhoudingen
- door een grotere inspraak
en
- medezeggenschap van degenen met minder macht.

18
Q

globalisering

A

Het proces van uitbreiding en intensivering
van contacten en afhankelijkheden
over zeer grote afstanden
en over landsgrenzen heen.