klinische neuropsychologie deel 1 Flashcards

door bieb (129 cards)

1
Q

MS

A

chronische ziekte waarbij er onstekingen in de witte stof van de oogzenuw, ruggenmerg ect. zitten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

oorzaak MS

A

tekort aan vitamine D, obesitas op jonge leetijd, roken en ziekte van Pfeiffer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Bij MS is er schade aan de myeline, wat gebeurd er?

A

signaaloverdracht verslechterd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

outside-in-hypothese

A

door schade aan de bloed-hersenbarrière dringen imuuncellen de hersenen binnen en vallen daar de eigen myeline aan (auto-immuunreactie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

inside-out- hypothese

A

voorafgaand aan de auto-immuunreactie vindt er een andere trigger plaats. De trigger is het loslaten van de hechting tussen de myeline en het axon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

neurodegeneratie

A

verlies van zenuwcellen van axonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

atrofie

A

hersenkrimp (hersenschors, thalamus en hippocamous)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

shoots

A

kleine ontstekingsreacties waarvan je uiteindelijk steeds meer schade overhoud.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

eerste symptomen MS

A

senisibiliteit-,virus-,motorische, blaas-en darm en cognitieve stoornissen. +pijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ziektebeloop MS

A

moeilijker met slikken/ hoesten -> longontsteking die fataal kan zijn. meestal 7.5 jaar levensverwachting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

cognitie bij MS

A

vaak cognitieve stoornissen, ook vaak over- en onderschatting (door spraak).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Behandeling MS

A

ontstekingsremmers met veel bijwerkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

cognitieve reserve hypothese

A

hoger opleidingsniveau zorgt ervoor dat patiënt langer beschermd is tegen ontwikkeling van een cognitieve stoornis. (reservecapaciteit wordt gebruikt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

mentale traagheid

A

vermindere verbinding tussen de hersenen, corticaal en subcorticaal. Omweg moet genomen worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

verbale/ visueel-ruimte geheugenstoornis

A
  • Het aanleren (encoding) van nieuwe informatie is aangedaan.
  • Het opdiepen (retrievel) is vaker intact.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

complexe aandacht

A

volgehouden, selectie en verdeelde aandacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

RRMS

A

een mildere vorm van MS en de persoon is nog relatief jong. Lichamelijke klachten die worden verwacht zijn problemen in de fijne motoriek. Ook mentale traagheid en eventueel problemen in het plannen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Behandeling /begeleiding RRMS

A
  • Psychotherapie. Hierbij rekening houden met cognitieve klachten, vermoeidheid en fysieke beperkingen.
  • Medicatie
  • Cognitieve (gedrag) therapie
  • Lichttherapie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

PRMS (Progressief-Relapsing)

A

de progressieve voorgang van verslechtering met tussendoor vormen van relapse die niet volledig herstellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

prevalentie MS

A

vrouwen mannen 2:1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

RRMS (Relapsing-Remiting)

A

hierbij treedt aanvalsgewijs verslechtering van het functioneren (relapses) waarbij bijna volledig herstel volgt (remitting).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

SPMS (Secundair-Progressief)

A

een fase waarbij geen relapses meer optreden, maar geleidelijke achteruitgang van het functioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

PPMS (Primair-Progressief)

A

in 12% van de gevallen is er geen spraken van relapses, maar is er vanaf de start van de ziekte geleidelijke progressieve achteruitgang.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

MRI

A

Een MRI kijkt naar de wittestofafwijkingen en de locaties hiervan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
MRI bij MS
* Bij een acute ontsteking in de hersenen, zal er een open bloed-hersenbarrière ontstaan. Hierdoor kan het contrastmiddel in de hersenen lekken. De MRI-scan zal de ijzeren deeltjes in het contrastmiddel detecteren en zichtbaar maken op de MRI. * Bij een MRI-scan zal ook een duidelijke vertoning van neurodegeneratie te zien zijn. Hierbij is atrofie van de hersenschors te zien verwijding van ruimtes tussen de windingen.
19
mannen vs vrouwen met MS
Mannen krijgen minder snel MS dan vrouwen, maar ze vertonen wel sneller achteruitgang. De neurodegeneratie ontwikkelt zich sneller bij mannen waardoor ook cognitieve stoornissen sneller zichtbaar zijn.
20
prevalentie dementie
vouwen 1:3
21
vormen dementie
alzheimer en vasculaire dementie
22
diagnose stellen dementie
duurt vaak lang (14 maanden minimaal)
23
erfelijkheid van dementie
niet echt, vaak erfelijk als iemand het voor 65 jaar krijgt. Gaat meer over leeftijd.
24
prodromaal
voorstadium (van dementie)
25
cross-sectioneel onderzoek
bias; je onderzoekt niet dezelfde mensen
26
rijkheid vs dementie
rijke omgeving, duurt langer voordat je achteruit gaat
27
2 manieren van diagnose dementie stellen
syndroombenadering en nosologische benadering
28
nut van een Nosologische diagnose
Het is prettig voor het verwachtingspatroon om te weten wat voor verwachtingen kunnen worden gesteld.
29
Corticaal (Alzheimer)
mensen zijn nog wel heel snel (informatieoverdracht), de routes doen het nog, alleen de stations zijn kapot. Dus: snel, maar fout.
30
Subcorticaal (Parkinson)
alle stations doen het nog wel, alleen de routes zijn kapot. Dus: langzaam, maar goed.
31
incidentie
aantal nieuwe ziektegevallen in een tijd
32
MCI: mild cognitieve impairment
1. Geheugen klachten (Amnestisch versus non-Amnestisch) 2. Objectieve geheugenstoornis in NPO 3. Relatieve normale prestatie op andere domeinen 4. Relatief intact functioneren van het dagelijks leven
33
risicofactoren dementie
vasculaire risicofactoren, hypertensie, DM, roken en leefstijl
34
Per exclusionem
er hoeft geen andere aanrijkbare oorzaak, anders dan dementie pathologie die verklarend is voor het beeld dat je ziet
35
welke structuur wordt het meest aangedaan bij alzheimer?
hippocampus
36
Visuele associatie test
je vraagt aan mensen wat iets is-> het is een aap ->wat is er bijgekomen? ->Een paraplu. Hiermee test je of de associatie is gelegd.
37
Primaire Progressieve Afasie (PPA) met de logopenische variant (Alzheimer) (vermindering in het gebruik van woorden)
1. Afasie. 2. Gespaard begrip van taal. 3. AD pathologie zit vooral in de taalgebieden.
38
Fronto-temporale dementie (FTD)
1. Gedrags en taalstoornissen 2. Fronto-temporale dementie 3. Fronto-temporale lobaire degeneratie, hieronder vallen gedragsvariant, semantische dementie en progressieve niet-vloeiende afasie.
39
FTD; apathie
ze doen de hele dag niks en zitten maar.
39
PNFA
geleidelijke progressieve achteruitgang van de taal, met name in de taalproductie.
40
41
Progressieve supranuclaire Paralyse (PSP) = subcorticale dementie
* Vergeetachtigheid * Traagheid in denken * Veranderde persoonlijkheid * Apathie * Depressie * Onvermogen om geleerde kennis ‘te gebruiken’
42
hypokinetisch rigidesyndroom (parkinson)
1. Bewegingsarmoede 2. Rigiditeit 3. Rusttremor 4. Houdingsinstabiliteit
43
Dementie met Lewy lichaampjes
Er is een overlap met AD en PD * Executief functioneren * Visuospatieel (sterkst) * Visuele hallucinaties * Extrapiramidale verschijnselen * Nachtelijke onrust * Geheugen relatief intact o Vergeetachtig maar intacte recognitie
44
Hoelang dementie na diagnose MCI?
5/10 jaar
45
De amyloïd-cascade hypothese
de abnormale ophoping van het eiwit amyloïd-beta is de oorzaak van Alzheimer. Er is hierbij sprake van een overproductie van APP. De hypothese gaat ervan uit dat de opstapeling van deze amyloïd-bèta plaques, aanzet tot verspreiding van tau pathologie door de hersenen leidt tot: Het verlies van synapsen  hersenkrimp  cognitieve achteruitgang  dementie.
46
(niet)- modificeerbare factoren
kan je het wel of niet veranderen
46
Vasculaire hypothese
cerebrovasculaire schade oorzaak van dementie; hypertensie, een hoge bloeddruk en overgewicht leiden tot een verminderde doorbloeding, wat op den duur weer leidt tot zuurstoftekort in de hersenen. Als gevolg: 1. Verharding van de vaatwanden treedt op. 2. Een metabolische reactie vindt plaats die aanzet tot een overproductie van het amyloïd-bèta-eiwit. 3. Uiteindelijk vindt neurodegeneratie plaats.
47
fase 1 symptomen alzheiemer
1. Amnestische MCI als voorstadium: stoornissen in het episodisch geheugen, waarbij er vooral problemen zijn met het leren van nieuwe informatie en het ophalen van recent geleerde informatie (anterograde amnesie). a. Oorzaak =Krimpen van de hersencellen van de hippocampus.
48
fase 2 symptomen alzheimer
2. Beginnende dementie (CDR 1): steeds meer problemen met cognitieve functies, het semantisch geheugen begint te verslechteren, de taalproductie is aangedaan en de oriëntatie van tijd en plannen is ook verslechterd. a. Gevolg =instrumentele activiteiten in het dagelijks leven zoals koken en autorijden zijn hierdoor moeilijker uit te voeren.
49
fase 3 symptomen alzheimer
3. Matige dementie (CDR 2): de cognitieve stoornissen worden verder uitgebreid. Geheugenproblemen zijn van toepassing op herinneringen uit het verleden. Daarbij gaat de oriëntatie steeds verder achteruit, woordvindstoornis wordt ontwikkeld en stoornissen in het visuoconstructieve functies + apraxie. a. Gevolg = iemand wordt afhankelijk van zijn/haar omgeving.
50
fase 4 symptomen alzheimer
4. Ernstige dementie (CDR 3): er is spraken van algeheel cognitief verval. Bovendien kan er spraakverlies of intrusies in de taal optreden. Daarnaast is onrustig gedrag veelvoorkomend, wat gebaard gaat met disfuncties in simpele taken zoals eten en slikken. a. Gevolg  men is volledig afhankelijk van zijn/haar omgeving. Bovendien kunnen de complicaties tot dood lijden.
51
dementie in kaart brengen
CT en MRI
52
Posterieure corticale atrofie (PCA)
de visueel-ruimtelijke functies staan hierbij op de voorgrond. Er is zowel sprake van visuoconstructieve als visuoperceptuele stoornissen (visuele agnosie)
53
Logopene afasie
de taalvariant van Alzheimer. Als eerst zijn er problemen met de taalexpressie, vervolgens wordt ook het taalbegrip, executieve functies en geheugen aangedaan.
54
BvFTD
3 niveaus van diagnostische zekerheid en 6 clusters van gedragsmatige en cognitieve symptomen gedefinieerd. -> 1. klinisch syndroom 2. atrodie op MRI/CT of vermindere metabolisme of perfusie op PET/SPECT scans 3. definitieve diagnose in een bi-op
54
Dis executieve variant dementie
hierbij zijn gedragsveranderingen en stoornissen in executieve functies en sociale cognitie aangedaan
55
PPA
3 niveaus van diagnose; 1. is er sprake van PPA of progressieve taalstoornissen 2. patiënt wordt ingedeeld in een sub-type (semantische variant (svPPA), niet vloeiende variant (nfvPPA) en logopene variant (lvPPA)
55
verschillende vormen FTD (5) fronto-temporale dementie
1. Gedragsvariant, bvFTD 2. Taalvariant, primair progressieve afasie (PPA) 3. Amyotrofe lateraalsclerose (ALS) 4. Corticobasale degeneratie (CBD) 5. Progressieve supranucleaire parese (P
56
soorten parkinson
multipele systeematrofie (MSA), progressieve supranuclaire paralyse (PSP), Corticobasale degeneratie (CGD) en Lewy Body Dementie (DLB)
57
preklinisch, prodromaal en klinisch.
1) Preklinisch: het proces is al begonnen maar het uit zich nog niet in symptomen. 2) Prodromale stadium: symptomen die mogelijk aan de ziekte kunnen worden gekoppeld. 3) Klinisch: gekenmerkt door motorische symptomen  constante onrustige beweging van lichaamsdelen
58
Bradykinesie (symptoom parkinson)
akinesie, hypokinesie
59
akinesie
bewegingen worden trager, er ontstaat moeite met een beweging starten
59
hyposomnia
vermindering in reukvermogen
60
niet-motorische symptomen dementie
1. Sensorische stoornissen: pijn, hypsomnia en visusstoornissen. 2. Slaapstoornissen 3. Stoornissen in de autonome functies: seksuele disfunctie, blaasproblemen, overmatig zweten en gewichtsverlies. 4. Neuro psychiatrische stoornissen: depressieve klachten, angst, impulscontrole stoornissen, apathie en hallucinaties. 5. Cognitieve stoornissen: MCI 6. Vermoeidheid
61
hypokinesie
ontbreken er automatische bewegingen
62
risico-factoren bij parkinson
roken, cafeïne gebruik en * Mutatie in SNCA, PARKIN, LRRK2 en GBA. Veel lichaamsbeweging juist beschermende factor.
63
met Parkinson is er sprake van degeneratie van...
dopamine
64
lewy-lichaampjes bij parkinson
ophoping van deze. Lewy Lichaampjes zijn inkapselingen van opgehoopte eiwitten waarvan de belangrijkste alfa-synucleïne is, deze is dan verkeerd gevouwen
65
MSA (multipele systeematrofie)
autonome stoornissen die zich vaak vroeg aandienen, waaronder incontinentie en erectiestoornis. MSA wordt gekenmerkt door spraak-en slikstoornissen, verkleurde handen en voeten en voorovergebogen houding.
65
CBD (Corticobasale degeneratie)
er is sprake van een asymmetrisch beeld, aanhoudende samentrekking van spieren (dystonie) en moeite met het zelf aansturen van de ledematen.
66
atypische parkinsonisme (MSA, PSP, CBD en DLB) en medicatie
medicatie verminderd niet de motorische symptomen
67
PSP (progressieve supranuclaire paralyse)
de houding is rechtop, of zelf iets naar achteren. Hierbij is er sprake van stoornissen in de oogbeweging, ontremming en emotionele stabiliteit
68
DLB (Lewy Body Dementie)
cognitieve stoornissen en neuro psychiatrische symptomen op de voorgrond. Er is sprake van vroege fluctuaties in het cognitief functioneren en aanwezigheid van hallucinaties. Vaak wordt de stoornis gekenmerkt door rigiditeit en bradykinesie.
69
behandeling parkinson
dopamineagonisten en anticholinergica (voor tremor, veroorzaakt wel cognitieve stoornissen). DBS, LCIG en rivastigmine
70
off en on en responsflucatie periodes
on is met medicatie off niet, alles daartussen een responsflucatie
71
Verschil Alzheimer en parkinsondementie
de visueel-ruimtelijke functies van patiënten met Parkinson zijn sterker aangedaan. Bovendien is er bij Parkinson dementie meer sprake van fluctuaties in het cognitief functioneren.
72
Wat gebeurt er als je dronken wordt?
Alcohol bootst GABA-werking na. Dit is een remmende neurotransmitter die de globale hersenactiviteit en hersenfuncties onderdrukt. Eerst vindt er ontspanning plaats, vervolgens vermindering in motoriek, trager denken, gaten in het geheugen en verminderde inhibitie en uiteindelijk kan men in een coma terecht komen.
72
Overmatig drinken
personen die meer dan 21 (voor mannen) of 14 (voor vrouwen) glazen alcohol drinken.
73
bij een stoornis in het gebruik van een middel moet je voldoen aan:
beperkte controle, farmacologische criteria, risicogebruik en sociale beperkingen bijv
74
risico-factoren voor terugval bij verslaving
* Lagere opleidingsniveau * Geen werk * Meer gebruik * Frequenter gebruik na terugval.
75
beschermende factoren voor terugval bij verslaving
* Vrouw * Hogere leeftijd * Later beginnen en kortere duur * Meer hulpbronnen * Minder vermijdende coping * Minder life events
76
hersenschade bij alcohol
Er is sprake van volume verlies in de temporaalkwab, atrofie en witte stof schade
77
cognitieve schade alcohol
* Sociale cognitie * Werkgeheugen * Visueel-ruimtelijk functies * Episodisch geheugen
78
Wernicke Korsakov Syndroom
Ernstige alcoholmisbruik -> slechte voeding ->vitaminetekorten-> serieuze hersenschade onder andere aan de corpa mamimillaria en thalamus. De Korsakov is de schade die overblijft na de ziekte wat niet meer omkeerbaar is.
79
Wernicke Encefalopathie
1. Verwardheid 2. Loopproblemen, een dronkenman loop. 3. Oogbewegingsproblemen a. Onvermogen om top-down bestuurde oogbewegingen te maken (kijk naar links of kijk naar rechts). Dit lukt de patiënt niet goed. Als je de patiënt vitamine B1 geeft, dan lukt dit vaak wel. 4. Dysfunctie van het cerebellum, leidt tot verstoringen in de motoriek.
79
herstel bij Wernicke-staduim
mogelijk, snel hoge dosis Tiamine injecties
80
niet-typische oorzaken Korsakov
ernstig afwijkende voedingspatronen met serieus vitamine B1 tekort, schizofrenie, obesitas, depressie, zieke van Crohn en anorexia
80
wat als je niet herstelt in de Wernicke fase?
schade definitief-> Korsakovsyndroom onststaat
81
Wernicke Encefalopathie
een acute neurologische aandoening die wordt veroorzaakt door afwezigheid van B1. Het ziektebeeld kenmerkt zich door ondervoeding + een van de volgende kenmerken: verwardheid, motorische problemen en oogbeweegstoornis. hebben vaak last van een infectie van de luchtweg, urineweg of buik.
82
anterograde amnesie
(leren van nieuwe informatie) + retrograde amnesie (terughalen van oudere informatie) + confabulatie: fantasieverhalen waarvan de personen denken dat ze waar zijn + stoornissen in het prospectieve geheugen
83
prospectief geheugen
het vermogen om je voornemens te plannen en op een later moment de juiste voornemens uit te voeren
84
De Sally-Anne test
Sally verstopt een bal in een mand en gaat dan weg. Vervolgens pakt Anne de bal en stop de bal in de doos. De vraag is waar Sally zal gaan zoeken.  43% van de patiënten loopt naar de doos, terwijl het logischer om in de mand te zoeken. Dit hebben ze eenmaal ook gezien. Patiënten hebben moeite met het perspectief van de ander in te nemen  sociale interacties verlopen moeizaam.
84
meten prospectief geheugen (2)
1. een viertal van ruimtes te zien, in het midden staat 1 voorwerp (spons). Dit voorwerp moet je aan de best passende kamer toewijzen (badkamer). De externe cue (appel) is een externe gebeurtenis die de actie van het gewenste prospectieve geheugen triggert 2. een taak waarbij elke dag 4 handelingen gedaan moesten worden, een foto sturen van een object. Dit moest op een bepaald moment op de dag en naar de proefleider worden gestuurd. Er zijn hierbij drie condities. Hierbij is voor de personen met KS de spreiding over de tijd erg groot.
85
Progressieve Alcohol Dementie
Ernstige verstoring van meerdere cognitieve domeinen welke telkens verder gaat
86
door alcohol veel schade aan...
frontale corrtex
87
neurotoxisch
beschadigd neuronen, bijv alcohol
88
continuïteitshypothese
meer drinken en meer schade; factoren : 1. De hoeveelheid geconsumeerde alcohol 2. De frequentie waarmee gedronken wordt 3. De leeftijd waarop wordt gestart met drinken 4. De duur van het gebruik 5. Het aantal keer dat iemand is gestopt met drinken
89
co-morbide aandoeningen bij overmatig alcoholgebruik
1. Traumatisch hersenletsel door vallen op hoofd 2. Hart- en vaatziekte 3. Leverschade; hepatitis, levercirrose en leverfalen  zorgt voor opstapeling van afvalstoffen, zoals ammoniak, aangezien de lever het niet weg kan werken  leidt tot schade aan de basale ganglia. 4. Ondervoeding: mensen met een alcoholstoornis eten weinig en ongezond. Hierbij is er vooral sprake van gebrek aan vitamine B1  Wernicke-encefalopathie.
90
detoxcificatie + stappen ervan
het volledig stoppen van het gebruik van ernstig alcoholmisbruik. Stappen van detoxificatie: 1) Volumeherstel ->positieve gevolgen voor het neuropsychologisch functioneren. 2) Eerste 4-8 weken na absentie is het herstel het grootst ->werkgeheugen en aandacht functies herstellen. 3) Na verloop van drie maanden: sociale cognitie herstelt. 4) Tot een jaar na het stoppen worden verbeteringen in het functioneren vastgesteld ->inhibitie vermogen herstelt langzaam
91
Retrograde amnesie
informatie die voorafgaand aan Korsakov is geleerd wordt vergeten. Er is hier sprake van een temporele gradiënt: herinneringen aan gebeurtennissen van langer geleden worden beter onthouden dan herinneringen aan gebeurtenissen van een recentere datum.
92
source memory
Bij korsakov; oude herinneringen worden niet op de juiste tijdslijn geplaatst. Er zijn problemen met het koppelen van de inhoud van het geheugen aan de bron.
92
welke intelligentie blijft het meest intact bij Korsakov?
gekristalliseerd
93
hoe kijk je of iemand een herseninfarct/ hersenbloeding heeft?
CT-scan
94
prevalentie beroertes
1 op 5, vooral na 65. Een herseninfarct (80%) komt veel vaker voor dan een hersenbloeding (20%).
95
CVA
snel ontstane klinische symptomen van vasculaire verstoring van cerebrale functie(s) van vermoedelijke vasculaire origine, die meer dan 24 uur aanhouden.
95
Herseninfarct
Een deel van de hersenen krijgt niet genoeg glucose-> hersenweefsel kan afsterven. Het propje in de hersenen blokkeert de bloedtoevoer. Er zijn hierbij twee mogelijke oorzaken: 1. Slagaderverkalking (atherosclerose): het bloed kan niet meer door de ader heen stromen. De risicofactoren kunnen hiervoor zorgen. 2. Embolie: een bloedpropje blijft vastzitten in de ader, waardoor er geen bloed meer doorheen kan stromen.
96
Behandeling herseninfarct
intraveneuze trombolyse. -> binnen 4.5 uur medicatie toedienen die ervoor zorgen dat het stolsel wordt opgelost en endovasculaire behandeling.-> Wanneer iemand later het ziekenhuis binnen komt = stolsel wordt mechanisch verwijdert door via de lies het bloedvat in het hoofd op te zoeken
97
TIA
hetzelfde als een herseninfarct, maar er is sprake van herstel binnen 24 uur. Wanneer men een TIA doormaakt, is dit een signaal van een zwakke plek. Geen afwijkingen op CT en 30% krijgt binnen 5 jaar een herseninfarct
98
Lacunair infarct
Infarct in kleine perforerende bloedvaten in de diepe structuren van de hersenen. Vervolgens ontstaat er een kleine holte (lacune).
99
Hersenbloeding
Druk kan heel erg toenemen in de acute fase. Bij deze vorm is het erg lastig om te opereren. Wanneer iemand het ziekenhuis binnenkomt -> bloeddruk willen artsen meteen worden verlaagd ->verminderen van druk in de hersenen.
100
Epiduraal hematoom (bloedingen)
een scheur tussen de schedel en de dura. Er is sprake van een enorme toegenomen druk in de hersenen = intracraniale druk.
101
Subduraal hematoom (bloedingen)
bloed tussen de dura en arachnoid. Ader is in een te slechte conditie zorgt ervoor dat de ader knapt ->hoofdpijn, nekpijn, misselijkheid en bewusteloosheid.
102
behandelvormen bloedingen
1. Clippen: een clip plaatsen op de ader waar de bloeding naar buiten komt. 2. Coilen: katheter wordt ingebracht, dit zorgt ervoor dat het bloed sneller gaat stollen.
103
103
104
104
105
106
107
108