KTF5 Flashcards
(596 cards)
Doel psychiatrische onderzoek
Status mentalis (symptomen en beloop), opsporen van oorzaken en vaststellen ernst gevolgen
DSM
Een classificatiesysteem voor mentale stoornissen. Criteria voor het diagnosticeren van verschillende psychische aandoeningen.
Observatie domeinen
Algemene indruk, cognitieve functies, affectieve functies (uitingen), conatieve functies (motoriek), persoonlijkheid
Waar bestaat psychiatrische onderzoek uit?
Bestaat uit: anamnese, heteroanamnese, psychologische tests/neurospychologie met gebruik van psychiatrische meetinstrumenten..
Heteroanamnese
Informatie over de medische geschiedenis van de patiënt wordtniet door de patiënt zelf verstrekt, maar door anderen, zoals familieleden, vrienden of zorgverleners.
Anamnese
Verzamelen van informatie over de medische geschiedenis en symptomen van een patiënt. Klachten, eerdere ziekten, medicatiegebruik en andere relevante informatie om een volledig beeld van de gezondheid van de patiënt te krijgen.
Conatief
Het aspect van de menselijke geest dat betrekking heeft op doelen, motivatie, wilskracht en actie. Het heeft te maken met wilskracht en de mentale processen die de neiging tot actie beïnvloeden.
Ziektelast
De hoeveelheid gezondheidsverlies in een populatie veroorzaakt door ziekte
Psychotische kenmerken
Hallucinaties (visueel, auditief en geur), wanen (betrekkingswanen, paranoïde, grootheidswanen, somatische wanen, ect) en incoherent denken, praten.
DALY
Disability Adjusted Years (jaren verloren door de ziekte door ziekte en gezondheidsproblemen)
Ziektejaarequivalenten
Jarenw waarbij verlies aan kwaliteit van leven door de ziekte
Kenmerken van cluster C
Somber, angst, paniek, fobie, dwang gedachten en handelen.
Hypochondrie
Buitensporig bezorgd over het hebben van een ernstige ziekte, ondanks weinig of medisch bewijs om deze bezorgdheid te ondersteunen. Het staat ook bekend als ziektevrees of somatische symptoomstoornis.
Somatoforme, dissociatie kenmerken
Onverklaarbare lichamelijke aandoeningen, gestoorde lichaamsbeleving (hypochondrie, derealisatie en depersonalisatie)
Derealisatie
Derealisatie is een dissociatieve ervaring waarbij een persoon het gevoel heeft dat de omgeving onwerkelijk, vreemd of vervreemdend is. Het kan gepaard gaan met het gevoel dat men losstaat van de eigen gedachten, emoties of lichaam.
Depersonalisatie
Depersonalisatie is een dissociatieve ervaring waarbij een persoon het gevoel heeft losgekoppeld te zijn van zijn eigen lichaam, emoties of identiteit. Het kan resulteren in het gevoel een toeschouwer te zijn van het eigen leven.
Biopsychosociaal model
Model over het menselijk functioneren, waarbij aandacht is voor alle drie de factoren (biologisch, psychologisch, sociaal)
Freud psychoanalyse
Het draait om innerlijke conflicten. Je kan in conflict raken met wensen, behoefte en verlangens
Kraepelin psychologische model
Scheiding tussen psychiatrie en neurologie (klinisch beeld wordt beschreven aan de hand van ziektes vanuit symptomen
Psychodynamisch model
Gedrag komt voort uit interactie tussen verschillende psychologische krachten en onbewuste processen (kijken vooral naar onbewuste en diepere motivatie)
Leertheoretisch model
De mens is te begrijpen door te kijken naar leerprocessen. Gedrag komt met name voort uit leerervaringen door interacties omgeving
Cognitief model
Richt zich op het denken. Gaat er vanuit dat ‘verkeerd’ denken leidt tot afwijken gedrag
Nature versus nurture
Discussie of gedrag is aangeboren (nature) of is aangeleerd (nurture)
Model Piaget
Ontwikkeling kind bestaat uit vier stadia; sensomotorisch (0-2), preoperationeel (2-6), concreet operationeel (6-11), formeel operationeel (11+)