la maison Flashcards
(58 cards)
1
Q
se trouver
A
zich bevinden
2
Q
être situe(e)(s)
A
zich bevinden
3
Q
il y a
A
er is, er zijn
4
Q
un appartement
A
een appartement
5
Q
le séjour
A
de woonkamer
6
Q
une maison
A
een huis
7
Q
le living
A
de living
8
Q
agréable
A
aangenaam
9
Q
l’entrée(f)
A
de inkom
10
Q
le salon
A
het salon
11
Q
le couloir
A
de gang, de hal
12
Q
la chambre
A
de slaapkamer
13
Q
la cuisine
A
de keuken
14
Q
la salle de bains
A
de badkamer
15
Q
la douche
A
de douche
16
Q
la baignoire
A
het bad
17
Q
le placard
A
de kast
18
Q
pratique
A
praktisch
19
Q
la cave
A
de kelder
20
Q
le grenier/ la masarde
A
de zolder/ de zolderkamer
21
Q
un étage (au premier étage)
A
een verdieping
22
Q
le garage
A
de garage
23
Q
le rez-de-chaussée (au rez-de-chausée)
A
het gelijksvloer (op het gelijksvloer)
24
Q
le bureau
A
het bureau
25
une terrasse
een terras
26
un immeuble
een appartement (gebouw:woning)
27
un débarras
een berghok
28
un jardin
een tuin
29
un escalier
een trap
30
de plain-pied
op de begane grond
31
un abri
een afdak/ een onderdak
32
le vestibule
de hal
33
le garde-manger
de voorraadkamer/ de bijkeuken
34
devant
voor
35
derrière
achter
36
sur
op
37
sous
onder
38
dans
in
39
à droite de
rechts van
40
à gauche de
links van
41
en face de
tegenover
42
entre
tussen
43
au bout de
op het einde van
44
à côté de
naast
45
mon (mannelijk of als letter begint met een klinker of h)
mijn
46
ma (vrouwelijk)
mijn
47
mes (meervoud)
mijn
48
ton (mannelijk of als letter begint met een klinker of h)
jouw/ jij
49
ta (v)
jouw/jij
50
tes ( meervoud)
jouw/ jij
51
son (mannelijk of als letter begint met een klinker of h)
zijn/haar
52
sa (v)
zijn/ haar
53
ses (meervoud)
zijn /haar
54
notre ( enkelvoud)
ons/onze
55
nos (meervoud)
ons/onze
56
votre (enkelvoud)
Jouw/ u
57
leur (enkelvoud)
hun
58
leurs (meervoud)
hun