Latijn 1-34 b Flashcards
(171 cards)
1
Q
spectator / -ores
A
toeschouwer
2
Q
curare
A
verzorgen / zorgen voor
3
Q
quod
A
omdat / (datgene) wat
4
Q
emere
A
kopen
5
Q
pecunia
A
geld
6
Q
poculum
A
beker
7
Q
complēre
A
vullen
8
Q
immo
A
integendeel
9
Q
aut
A
of
10
Q
nihil
A
niets
11
Q
soror / sorores
A
zus
12
Q
incipere / incipio
A
beginnen
13
Q
quando
A
wanneer
14
Q
hic
A
hier
15
Q
ante + acc
A
voor
16
Q
nonne
A
(toch) zeker wel
17
Q
bellum
A
oorlog
18
Q
gerere
A
dragen / voeren
19
Q
victoria
A
overwinning
20
Q
dux / duces
A
aanvoerder / leider
21
Q
equus
A
paard
22
Q
sedēre
A
zitten
23
Q
pugna
A
gevecht
24
Q
vincere
A
(over)winnen
25
interea
intussen
26
exspectare
wachten (op)
27
forum
forum / marktplaats
28
pro + abl
voor / in plaats van
29
vita
leven
30
pugnare
vechten
31
num
(toch) zeker niet
32
vendere
verkopen
33
cupere / cupio
graag willen / verlangen
34
amare
houden van
35
prope + acc
dichtbij
36
templum
tempel
37
narrare
vertellen
38
celebrare
(feest)vieren
39
scilicet
natuurlijk
40
ignis / ignes
vuur
41
per + acc
door(heen) / gedurende
42
annus
jaar
43
vivere
leven
44
nuper
kort geleden
45
docēre
onderwijzen
46
ardēre
branden
47
debēre
moeten
48
autem
echter
49
dea
godin
50
abesse
afwezig zijn
51
addere
toevoegen
52
diu
lang / lange tijd
53
discedere
weggaan
54
sol / soles
zon
55
ludere
spelen
56
tantum
slechts / alleen maar
57
poena
straf
58
ostendere
tonen
59
culpa
schuld
60
super + acc
boven(op) / over
61
orare
bidden (tot) / smeken (om)
62
signum
teken
63
e / ex + abl
uit
64
mox
spoedig
65
Roma
Rome
66
periculum
gevaar
67
arx / arces
burcht
68
Romanus
Romein
69
turba
menigte
70
puella
meisje
71
miles / milites
soldaat
72
si
als / indien
73
temptare
proberen
74
semper
altijd
75
retinēre
tegenhouden
76
nox / noctes
nacht
77
dormire
slapen
78
pars / partes
deel
79
custos / custodes
bewaker
80
silentium
stilte
81
ecce
kijk
82
arma
wapens
83
statim
meteen
84
cadere
vallen
85
post + acc
achter / na
86
auxilium
hulp
87
servare
redden
88
amicus
vriend
89
de + abl
vanaf / over
90
mons / montes
berg / heuvel
91
cum + abl
met
92
frater / fratres
broer
93
populus
volk
94
tacēre
zwijgen
95
quoque
ook
96
tandem
eindelijk
97
dividere
verdelen
98
urbs / urbes
stad
99
aedificare
bouwen
100
primum
eerst
101
in + abl
in / op
102
vir / viri
man
103
saxum
rots / rotsblok
104
murus
muur
105
facere / facio
doen / maken
106
dum
terwijl / zolang als
107
placēre
bevallen
108
cur
waarom
109
licet
het is toegestaan (aan)
110
iam
al / reeds
111
stare
staan
112
hostis / hostes
vijand
113
intrare
binnenkomen
114
civis / cives
burger
115
sed
maar
116
gladius
zwaard
117
esse
zijn
118
custodire
bewaken
119
subito
plotseling
120
accedere
gaan naar / naderen
121
haud
helemaal niet
122
praebēre
(aan)bieden
123
sic
zo
124
bibere
drinken
125
cogitare
(na)denken
126
deus
god
127
protegere
beschermen
128
nam
want
129
uxor / uxores
echtgenote
130
tradere
overhandigen
131
dicere
zeggen
132
favēre
steun geven aan
133
filius
zoon
134
femina
vrouw
135
ridēre
lachen
136
nomen / nomina
naam
137
dare
geven
138
mater / matres
moeder
139
sicut
zoals
140
pater / patres
vader
141
flumen / flumina
rivier
142
rex / reges
koning
143
servus
slaaf
144
vocare
roepen / noemen
145
venire
komen
146
audire
horen
147
vidēre
zien
148
puer / pueri
jongen
149
iacēre
liggen
150
clamare
schreeuwen
151
et
en / ook
152
lacrimare
huilen
153
iubēre
bevelen
154
necare
doden
155
timēre
vrezen / bang zijn voor
156
ideo
daarom
157
mandatum
opdracht
158
non
niet
159
recusare
weigeren
160
tamen
toch
161
tollere
optillen
162
ad + acc
naar / bij / tot
163
portare
dragen
164
in + acc
in / naar
165
ponere
plaatsen
166
locus
plaats
167
ubi
waar
168
aqua
water
169
inter + acc
tussen / tijdens
170
arbor / arbores
boom
171
ibi
daar
