Latijn woorden les 2-7 LA-NL Flashcards
(132 cards)
1
Q
Jupiter
A
Iupiter, acc. Iovem
2
Q
Pluto
A
Pluto, acc. Plutonem
3
Q
koningin
A
regina
4
Q
nu
A
nunc
5
Q
zitten
A
sedēre
6
Q
tussen, temidden van + acc.
A
inter + nv?
7
Q
verdrietig zijn
A
dolēre
8
Q
want
A
nam
9
Q
helpen
A
iuvare
10
Q
teruggeven
A
reddere
11
Q
(na)denken
A
cogitare
12
Q
noch…noch, niet…en ook niet
A
nec…nec
13
Q
kwetsen, beledigen
A
laedere
14
Q
willen, begeren, verlangen
A
cupere /io
15
Q
besluit, plan
A
consilium
16
Q
nemen
A
capere
17
Q
jaar
A
annus
18
Q
verdelen
A
dividere
19
Q
zes
A
sex
20
Q
toen, dan
A
tum
21
Q
zorgen (voor + acc.)
A
curare
22
Q
blij zijn, zich verheugen
A
gaudēre
23
Q
akker
A
ager
24
Q
over, door…heen + acc.
A
per + nv?
25
zwerven
errare
26
onderzoeken, inspecteren
explorare
27
vier
quattuor
28
paard
equus
29
trekken
trahere
30
kijk
ecce
31
vriendin
amica
32
naderen
appropinquare
33
binnengaan, binnenkomen
intrare
34
verzamelen
legere
35
lachen
ridēre
36
horen
audire
37
zien
vidēre
38
meteen
statim
39
beminnen, verliefd zijn op
amare
40
vluchten
fugere
41
proberen
temptare
42
maar
sed
43
naar ... (binnen), in
in + acc.
44
uitroepen
exclamare
45
redden
servare
46
roven, meesleuren
rapere /io
47
durven
audēre
48
want, immers
enim
49
vrezen, bang zijn (voor + acc.)
timēre
50
vervolgens
deinde
51
openen
aperire
52
onder
sub + acc.
53
god
deus
54
hij is
est
55
zijn
esse
56
in, op
in
57
de Olympus
Olympus
58
hij woont
habitat
59
wonen
habitare
60
koning
rex, reges
61
en
et
62
zij zijn
sunt
63
broer
frater, fratres
64
niet
non
65
altijd
semper
66
vaak, dikwijls
saepe
67
daar
ibi
68
de Tartarus
Tartarus
69
hij leeft
vivit
70
leven
vivere
71
aarde
terra
72
plaats
locus
73
donker
obscurus
74
nacht
nox, noctes
75
1 schim 2 schaduw
umbra (2x)
76
hierheen
huc
77
zij komen
veniunt
78
komen
venire
79
hier
hic
80
godin
dea
81
zuster
soror, sorores
82
vrouw, echtgenote
uxor, uxores
83
ook
quoque
84
moeder
mater, matres
85
vader
pater, patres
86
dochter
filia
87
eiland
insula
88
waar
ubi
89
bos
silva
90
bloem
flos, flores
91
zij bloeien
florent
92
bloeien
florēre
93
meisje
puella
94
spelen
ludere
95
mille
duizend
96
petere
zoeken, vragen
97
autem
echter
98
claudere
sluiten
99
recipere
ontvangen, opnemen
100
tandem
eindelijk
101
senex, senes
oude man
102
dicere
zeggen
103
nusquam
nergens
104
dormire
slapen
105
respondēre
antwoorden
106
quis
wie?
107
praemium
beloning
108
dare
geven
109
quid
wat?
110
optare
wensen
111
diu
lang, lange tijd
112
divitiae mv
rijkdom, schatten
113
sacerdos, sacerdotes
priester
114
simul
tegelijk(ertijd)
115
vita
(het) leven
116
finire
beeïndigen
117
evenire
uitkomen
118
colere (2x)
1 verzorgen 2 vereren
119
dum + praes.
terwijl
120
ante + nv?
voor + acc.
121
templum
tempel
122
stare
staan
123
corpus, ora
lichaam
124
subito
plotseling
125
arbor, arbores
boom
126
mutare
veranderen (in + acc.)
127
tangere
aanraken
128
cum
wanneer, toen
129
ventus
wind
130
movēre
bewegen
131
et (2x)
1 en 2 ook
132
vale(te)
vaarwel