Latijn woorden les 6+7 LA-NL Flashcards
(38 cards)
1
Q
mille
A
duizend
2
Q
petere
A
zoeken, vragen
3
Q
autem
A
echter
4
Q
claudere
A
sluiten
5
Q
recipere
A
ontvangen, opnemen
6
Q
tandem
A
eindelijk
7
Q
senex, senes
A
oude man
8
Q
dicere
A
zeggen
9
Q
nusquam
A
nergens
10
Q
dormire
A
slapen
11
Q
respondēre
A
antwoorden
12
Q
quis
A
wie?
13
Q
praemium
A
beloning
14
Q
dare
A
geven
15
Q
quid
A
wat?
16
Q
optare
A
wensen
17
Q
diu
A
lang, lange tijd
18
Q
divitiae mv
A
rijkdom, schatten
19
Q
sacerdos, sacerdotes
A
priester
20
Q
simul
A
tegelijk(ertijd)
21
Q
vita
A
(het) leven
22
Q
finire
A
beeïndigen
23
Q
evenire
A
uitkomen
24
Q
colere
A
1 verzorgen 2 vereren
25
dum + praes.
terwijl
26
ante + nv?
voor + acc.
27
templum
tempel
28
stare
staan
29
corpus, ora
lichaam
30
subito
plotseling
31
arbor, arbores
boom
32
mutare
veranderen (in + acc.)
33
tangere
aanraken
34
cum
wanneer, toen
35
ventus
wind
36
movēre
bewegen
37
et (2x)
1 en 2 ook
38
vale(te)
vaarwel