Lecture 1 Flashcards

(41 cards)

1
Q

3 P’s van persoonlijkheidsstoornissen

A

Pervasief (verschillende gebieden, situaties), Persistent en Pathologisch (Infereren met het dagelijks leven of leiden zelf/anderen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Criteria DSM-5 persoonlijkheidsstoornissen

A

A: Blijvend patroon afwijkend van cultuur op twee of meer gebieden:
1) Cognitie; 2) Affectiviteit; 3) Interpersoonlijk functioneren; 4) Impulscontrole
B: Patroon is star en aanwezig in meerdere situaties.
C: Klinisch sig lijden of beperkingen van functioneren
D: Stabiel en langdurig, begin minstens adolescentie of voreg volwassenheid.
E: Niet beter te verklaren als manifestatie of gevolg andere psychische stoornis.
F: Niet te wijten aan middelenmisbruik, medicatie of medische aandoening (hoofdtrauma).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat staat er allemaal in DSM 5 buiten criteria?

A

Diagnostische kenmerken, geassocieerde kenmerken die de diagnose ondersteunen, prevalentie, ontwikkeling en beloop, risicofactoren, cultuur- en gender-gerelateerde diagnostische problemen en differentiële diagnose. Conclusie meer dan alleen criteria.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat staat er niet in criteria wat wel belangrijk is?

A
  1. Geen uiting of gevolg van andere psychische stoornis (bv schizofrenie).
  2. Niet toe te schrijven aan fysiologische effecten van een stof of een andere medische aandoening.
  3. Zou onderscheiding moeten zijn van uitingskenmerken en onderliggende mentale toestanden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

PS Clusters met prevalentie

A

A: Vreemd 4%
B: Dramatisch, emotioneel 3,5 -4 %
C: Angstig 3-9%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Cluster A

A

Paranoïde, schizoïde en schizotypisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Cluster B

A

BPS, Antisociale PS, Narcistische PS en Theatrale (Histronische) PS.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Cluster C

A

Vermijdend, Afhankelijk, Obsessief compulsief (dwangmatig)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Betekenis Paranoïde PS

A

Wantrouwend en achterdocht jegens anderen in verschillende contexten. Denken dat anderen uit zijn om jou te kwetsen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Kenmerken Paranoïde (4 of meer)

A

1) Denken dat anderen je uitbuiten, schaden of bedriegen.
2) Twijfels over loyaliteit of betrouwbaarheid vrienden en kennissen.
3) Anderen niet in vertrouwen nemen want bang dat info tegen ze wordt gebruikt.
4) Negatieve betekenissen aan goedaardige opmerkingen.
5) Kleinigheden niet vergeven zoals beledigingen of verwondingen.
6) Aanvallen opnemen die niet zichtbaar zijn voor anderen en snel boos reageren.
7) Vermodens over trouw echtgenoot of seksuele partner.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Schizoïde PS betekenis

A

Weinig behoefte sociaal contact (kluizenaar). Beperkt in expressies van interpersoonlijke emoties. Geen behoefte hulp en weinig empathie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Schizoïde PS kenmerken (4 of meer)

A

1) Verlangt en geniet niet naar hechte relaties (inclusief gezin)
2) Kiest bijna altijd voor solitaire activiteiten.
3) Geen/weinig interesse in seksuele ervaringen met een ander.
4) Beleeft plezier aan weinig of niks
5) Heeft geen goede vrienden
6) lijkt onverschillig tegenover kritiek
7) vertoont emotionele kilte, afstandelijkheid of afgevlakte affectiviteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Schizotypische PS betekenis

A

Moeilijk sociale relaties aangaan, maar wel behoefte hieraan hebben. Apart gedrag en psychotische kenmerken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Schizotypische PS Kenmerken (5 of meer)

A

1) Betrekkings ideeën (bv dat mensen je uitlachen of over je praten)
2) Vreemde overtuigingen of magisch denken dat het gedrag beïnvloedt (tegen normen)
3) Ongewone perceptuele ervaringen
4) Vreemd denken en spreken
5) Achterdocht of paranoide
6) Ongepast of beperkt affect
7) Gedrag of uiterlijk dat vreemd is.
8) Gebrek aan goede vrienden
9) Sociale angst die niet minderen als ze iemand leren kennen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Antisociale PS definitie

A

Schenden van rechten van anderen, agressiviteit, impulsiviteit en niet conformeren aan de wet, sinds 15 jaar. Vanaf 18 jaar diagnoseren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Antisociale PS criteria (3 of meer)

A

1) Niet conformeren aan sociale normen van de wet
2) Bedriegelijkheid, zoals liegen, andren gebruiken/oplichten
3) Impulsiviteit en onvermogen vooruit te plannen
4) Prikkelbaarheid en agressiviteit
5) Roekeloos om veiligheid zelf en anderen.
6) Onverantwoordelijkheid
7) Gebrek aan spijt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

BPS betekenis

A

Instabiliteit zelfbeeld, problemen interactie met anderen, impulsiviteit en angst om verlaten te worden.

18
Q

BPS criteria (5 of meer)

A

1) Pogingen om verlating te vermijden
2) Instabiele intense relaties afwisselend door extreme idealisering en devaluatie.
3) Identiteitsstoornis
4) Impulsief op min 2 gebieden die zelfbeschadigend zijn.
5) Suïcidaal gedrag
6) Affectieve instabiliteit door stemmingswisselingen
7) Chronisch gevoel van leegte
8) Ongepaste intense woede of moeilijk te controleren
9) Stressgerelateerde paranoïde of dissociatieve symptomen.

19
Q

Theatrale PS

A

Middelpunt van aandacht willen staan, hoge overlap bordeline PS, weinig hechte relaties.

20
Q

Theatrale PS (5 of meer)

A

1) Ongemakkelijk als niet middelpunt van aandacht staat.
2) Vaak seksueel provocerend gedrag
3) Wisselende en oppervlakkige expressies van emotie
4) Gebruikt fysieke uiterlijk om aandacht opzich zelf te vestigen.
5) Weinig detail stijl van spreken
6) Overdreven/ theatrale uiting van emoties
7) Suggestief; makkelijk beïnvloed door anderen of omstandigheden
8) Relaties als intiemer beschouwen

21
Q

Narcistische PS

A

Beter voelen dan anderen (grandioosheid), behoefte aan bewondering en gebrek aan empathie.

22
Q

Narcistische PS criteria (5 of meer)

A

1) Grandioos gevoel van eigendunk
2) Bezig met fantasieën van onbeperkt succes, macht, schoonheid enz.
3) Gelooft dat hij/zij speciaal is en alleen om kan gaan met andere speciale mensen.
4) Heeft buitensporige bewondering nodig
5) Gevoel van aanspraak
6) Interpersoonlijk uitbuitend (misbruik van anderen)
7) Geen empathie
8) Vaak jaloers of denkt dat anderen op hem zijn
9) arrogant en hooghartig

23
Q

Kritiek Narcistische PS in DSM 5

A

Beschrijft alleen de overte criteria

24
Q

Vermijdende persoonlijkheidsstoornis definitie

A

Sociale remmingen, minderwaardigheidsgevoel en angst om afgewezen te worden.

25
Vermijdende PS criteria (4 of meer)
1) Vermijdt werkactiviteiten die interpersoonlijk contact hebben. 2) Kan niet met mensen omgaan tenzij zeker weet dat die haar aardig vindt 3) Terughoudend in intieme relaties 4) Bezig met kritiek/afwijzing in sociale situaties. 5) Geremd in nieuwe sociale situaties 6) Ziet zichzelf als sociaal onbekwaam, onaantrekkelijk of inferieur. 7) terughoudend in risco's nemen en nieuwe activiteiten.
26
Afhankelijke PS definitie
Denken niet voor zichzelf te kunnen zorgen, geen keuzes willen maken en verlatingsangst.
27
Afhankelijke PS criteria (5 of meer)
1) Moeite met alledaagse beslissingen 2) Anderen nodig om verantwoorlijkheid te nemen over belangrijke gebieden in zijn/haar leven. 3) Angst om oneens te zijn met anderen 4) Moeite om projecten te starten. 5) Veel moeite doen om steun van anderen te krijgen, ook al zijn dingen onaangenaam. 6) ongemakkelijk en hulpeloos voelen als alleen zijn. 7) dringend relatie zoeken als andere eindigt. 8) bezig met angsten om voor zelf te zorgen.
28
Dwangmatische PS definitie
Angst om te falen, dit oplossen door ordelijkheid en perfectionisme. Mentale interpersoonlijke controle ten koste van efficientie.
29
Dwangmatige PS criteria (4 of meer)
1) Bezig met details, regels, schema's etc dat het belangrijkste van activiteit verloren gaat. 2) Perfectionisme dat voltooien van project in de wegstaat. 3) Alleen bezig met werk en productiviteit, geen tijd meer voor vriendschappen enz. 4) Overgevoelig, nauwgezet en onbuigzaam 5) Geen spullen kunnen weggooien. 6) Niet samenwerken tenzij ze precies doen op zijn/haar manier. 7) Gierig, geld moet gespaard worden. 8) Starheid en koppigheid
30
Alternatieve model DSM 5
Dimensies ipv categorieën. Niveau van ernst beoordelen van zelf- en interpersoonlijk functioneren en van pathologische kenmerken (BIG FIVE).
31
Welke PS gaan weg in hybride model?
Paranoïde, schizoïde, histrionische en afhankelijke PS.
32
Waarom is het alternatieve model nodig?
Beperkt empirisch bewijs sommige PS. Gebrek specificiteit in algemene definitie. Geen weergave ernst PS Heterogeniteit binnen typen PS Random criteria drempels Overmatige comorbiditeit PS Instabiliteit criteria
33
Heterogeniteit binnen typen PS
Bv. Bordeline kunnen 246 verschillende combinaties van symptomen gecreeërd worden.
34
Gedragsgerichte criteria
In oude DSM5 worden vooral symptomen en gedragsuitingen benoemd in criteria. Niet de onderliggende motivaties, affectieve ervaringen en cognitieve stijl.
35
Puntprevalentie
Maat voor het aandeel van mensen in een populatie die een aandoening hebben op een bepaald tijdstip/datum.
36
Levenslange prevalentie
Het aandeel van individuen in een populatie die op een bepaald moment in hun leven een aandoening ervaren.
37
Stabiliteit van PS
Je zou denken punt en levenslange prevalentie ongeveer gelijk. Echter prevalentie van PS tijdens het leven 3x zo hoog als prevalentie op punten. Dus niet zo stabiel als we denken. Trekken wel stabieler als soort risicofactor.
38
Algemene PS-criteria in het alternatieve model
A. Matige of grotere beperking in persoonlijkheidsfunctioneren in domeinen van zelf (identiteit, zelfsturing) en ander (empathie, intimiteit). B. Een of meer pathologische persoonlijkheidskenmerken C. A en B zijn relatief star en alomtegenwoordig D. A en B zijn relatief stabiel in de tijd E. Niet beter te verklaren door een andere psychische stoornis F. Niet uitsluitend toe te schrijven aan fysiologische effecten van een stof of een andere medische aandoening (bijv. hoofdtrauma) G. niet beter te begrijpen als normaal voor de ontwikkelingsfase of sociaal-culturele omgeving van een individu
39
Criterium A alternatieve model
Vanaf niveau 2 is het een stoornis. Afwijkingen in identiteit, zelf-directie, empathie en intimiteit.
40
Criterium B onderlliggende pathologische persoonlijkheidskenmerken
Negatieve affectiviteit (N) Detachment (E) Antagonism (A) Disinhibition (C) Psychoticism (O)
41
Antisociale PS (AM) criteria A
Identiteit: egocentrisme, eigenwaarde gelinkt aan persoonlijk gewin, macht of plezier.