Lecture 2 Flashcards

(94 cards)

1
Q

Alegemene prevalentie PS

A

9.1%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Prevalentie per cluster

A

Alle clusters ongeveer 3%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Prevalentie binnnen cluster A

A

Paranoïde (1.1%) > Schizoïde (0.9%) > Schizotypisch (0.6%)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Paranoïde feitje prevalentie

A

Familie met lagere opleiding en een gescheidenis met schizofrenie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Prevalentie binnen cluster B

A

Histrionisch (1.8%) > antisociaal (1.2%) > Bordeline (1.1%) > Narcistisch (0.8%)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Prevalentie binnen cluster C

A

Dwangmatig (3.2%) > Vermijdend (1.5%) > Afhankelijk (0.8%)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke PS heeft meest vermindering in kwaliteit van het leven?

A

Vermijdend, bordeline en schizotypisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke gaan samen met mindere beperking in functioneren

A

Dwangmatig en histrionisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welk verband is er tussen aantal criteria ps en levenskwaliteit?

A

Linear negatief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke is met name meer geassocieerd met meer gebruik van GGZ en somatische zorg?

A

Afhankelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke lichamelijke klachten ontstaan bij PS?

A

Cardiovasculaire artritis, slaap, obesitas en pijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Stabiliteit BPS

A

93% heeft minstens 2 jaar klinische remissie, 86% minstens 4 jaar em 39,3% na 2 jaar behandeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Instabiliteit BPS

A

Maar 4.4% pleegt zelfmoord, 1/3 recidief em 50% herstelde van diagnose en sociaal/ beroepsmatig functioneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Stabiliteit PS

A

Categoriale diagnose: niet zo stabiel en chronisch als gedacht, maar wel stabieler dan andere stoornissen en nog veel mensen 1 of meer symptomen. De ordinale rangschikking is stabiel en de onderliggende eigenschappen (big five) ook.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Factoren die verband hebben met zelfdoding en slechte resultaten bij BPS zijn?

A

Emotioneel en seksueel misbruik door opvoeders.
Traumatische ervaringen volwassen leeftijd
Familiegeschiedenis van voltooide zelfdoding
Slechte sociale cohesie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Positieve factor BPS

A

Vermijden van intieme relaties (geen verlatingsangst).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de beloop van BPS

A

Piek mid 20er jaren, geleidelijk verbeterend over een lange periode, een substantieel deel van de patienten vertoont remissie van BPS eind 30er jaren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Waardoor remissie van BPS?

A

NIet duidelijk of het komt door behandeling of vertraagde rijping PFC ( vermindering impulsiviteit 1% per jaar, ook BPS).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn de sterkste voorspellers van antisociaal gedrag op volwassen leeftijd?

A

Laag opleidingsniveau ouders, slecht ouderlijk toezicht, slechte opvoedingsvaardigheden en grote gezinsgrootte (verwaarlozing/ geen aandacht dus)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waar hebben antisociale mannen jonger dan 40 jaar verhoogd risico op?

A

Vroegtijdig sterven (geweld, hart- en vaatziekten).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

De meeste personen met antisociaal gedrag in jeugd volharden in antisociaal gedrag als volwassenen. Waar of niet waar?

A

Niet waar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke factoren houden verband met goed resultaat bij antisociaal PS?

A

Werkstabiliteit, geen alcoholmisbruik en stabiel huwelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke factoren houden verband met meer symptomen op latere leeftijd bij APS?

A

Vroeg middelenmisbruik en ernstiger antisociaal gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Neemt cluster C ook af namate de leeftijd toeneemt?

A

Nee de PS wordt juist meer uitgesproken naarmate de leeftijd toeneemt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Welke PS comorbide met depressie
Vermijdende --> 12 jaar later ernstiger depressief.
26
Bij welke doelgroep komt OCPS vaak voor?
BIj ouderen (vergeleken met jongere)
27
Is er bewijs voor toename PS in westerse culturen door prestatie en individualistische cultuur?
Nee!
28
Oorzaak toename Antisociaal PD in sommige getto's?
Middelenmisbruik en middelenafhankelijkheid. Criminieel gedrag om aan drugs te komen.
29
PS percentages in verschillende culturen
Afro-Amerikanen ( 16.6%) > blanken (14.6%) > Latijns amerikanen (14%) > Aziaten (10%)
30
Welke cultuur komt BPS het meest voor?
Latijns amerikaans
31
Welke cultuur komt Schizotypisch het meest voor?
Afro - amerikaans
32
Dwangmatig komt minder voor bij?
Minder bij Hispanics en aziaten
33
Waar komt antisociaal het meest voor?
In binnensteden en is gerelateerd aan slechte leeftijdsomstandigheden , middelenmisbruik en verslaving. VS hoger dan europia en azie
34
Zijn er echt culturele verschillen?
Kan ook liggen andere factoren zoals onderwijs, leefomstandigheden, SES etc. Kan ook komen door biases in interviews en beoordelingen liggen.
35
Welke PS komen vaker bij vrouwen voor?
Histrionisch, vermijdend, afhankelijk en BPS
36
Welke PS komen vaker bij mannen voor?
Dwangmatig, antisociaal, narcistisch, paranoide en schizoide.
37
Waar kunnen genderverschillen aan liggen?
Stereotypes
38
Welke BIG five genderverschillen?
Vrouwen scoren hoger op extraversie, agreeableness en neuroticism dan mannen.
39
Comorbide tussen clusters
25% met PS had minstens 1 andere PS met gemiddeld 1,4 PS. 54% 1 Ps, 22% 2PS, 11% 3PS en 14% 8PS. Cluster B vaak met A en C. Afhankelijk en theatraal geassocieerd met BPS.
40
Comorbide binnen clusters
Vermijdend vaak met afhankelijk en minder met OCPS. Schizotypisch met paranoide en schizoide.
41
Comorbide met andere stoornissen
50% met PS minstens 1 levenslange psychische stoornis.
42
Welke stoornissen voorspelt schizotypisch in adolescentie?
Schizofrenie, schizoaffectieve en bipolaire stoornis.
43
Waarmee is ADHD gerelateerd?
Antisociaal en BPS (impulsiviteit)
44
Waarmee is autisme gerelateerd?
Cluster A en C (niet afhankelijk). door interpersoonlijke moeilijkheden.
45
Waarmee is somatisatiestoornis geassocieerd?
Antisociaal, BPS, theatraal, vermijdende, afhankelijk en narcistisch PS. (emotieregulatie problemen)
46
Percentage comorbide PS met middelenmisbruik en gokstoornissen
40-50%
47
Middelenmisbruik comorbide hoog bij en waardoor?
Antisociaal en BPS door impulsiviteit en opvoeding/ trauma met misbruik als coping.
48
Comorbide met angststoornissen
35-52% --> vooral cluster c (39%). Vermijdend met sociale angststoornis en heeft impact of ernst van last.
49
Bij welk PS komt PTSS vaak voor?
BPS, vermijdend en paranoïde.
50
PS in late adolescentie verhoogt risico op welke angststoornissen?
Agorafobie, gegeneraliseerde angststoornis, OCD en paniekstoornis.
51
Comorbide met stemmingsstoornissen
40-50% heeft 1 PS en PS heeft verhoogd risico op depressie. Unipolair en bipolair: cluster C > B > A. PS is risicofactor voor dysthymie.
52
Welke stemmingsstoornissen zijn paranoide en schizoide het sterkst aan gerelateerd?
dysthymie, manie, paniekstoornis met agorafobie, sociale fobie en gegeneraliseerde angsstoornis.
53
Welke stemmingsstoornissen zijn histrionisch en antisociaal het sterkst aan geassocieerd?
Manie, paniekstoornis met agorafobie, sociale fobie en gegeneraliseerde angststoornis.
54
Kwetsbaarheidsmodel
persoonlijkheidstoornis predisponeert voor ontwikkeling van syndroomstoornissen: bv cluster-C predisponeert voor ontwikkeling van angst- en stemmingsstoornissen.
55
Continuïteitsmodel
PS worden gezien als subklinische manifestaties van een zich langzaam ontwikkelende syndromale klinische stoornis: bijvoorbeeld schizotypisch kan individuen predisponeren voor schizofrenie.
56
Complicatiemodel
Persoonlijkheidstoornis ontwikkelen zich als gevolg van een blijvende syndroomstoornis: Bv een angststoornis in de kindertijd verhoogt het risico op een vermijdende PD op latere leeftijd. Depressie in de kindertijd kan het risico op PD vergroten.
57
Co-effect model, of gedeeld risicomodel:
PS en klinische stoornissen zijn twee afzonderlijke structuren, maar komen samen voor als gevolg van een derde gemeenschappelijke factor of oorzakelijk proces, bijvoorbeeld middelen misbruik en BPS als gevolg van erfelijke impuls problemen of fysiek en seksueel misbruik, mishandelende opvoeding.
58
Attenuatie model
beide stoornissen zijn alternatieve uitingen van dezelfde genetische of constitutionele kwetsbaarheid. BPS en stemmingsstoornissen kunnen verschillende punten innemen langs een gemeenschappelijk affectief of depressief spectrum.
59
Gen-omgevingsinteractie
Genen, temperament, socialisatieprocessen, perinatale factoren, tegenspoed in de kindertijd en ouderschap/ hechtingsstijlen.
60
Factoren die ten grondslag liggen aan de biologie van PD.
Angstige/ emotionele ontregeling, antisociaal, sociale terugtrekking en dwangmatig biologisch systeem.
61
Erfelijkheid cluster A
Erfelijkheid =0.21 - 0.26. Schizotypisch genetisch gerelateerd aan schizofreni en verhoogd risico op schizofrenie.
62
Erfelijkheid cluster B
Erfelijkheid Antisociaal: 41%, BPS 37%, Theatraal 31% en Narcistisch 35%. Eerstegraagds familieleden met BPS hebben 3x verhoogd risico op BPS, maar geen specifiek gen. Er is matige gen-omgevingsinteractie.
63
Antisociaal gen-omgevingsinteractie
Dopamine genen (MAO_A) vooral in aanwezigheid van mishandeling in kindertijd,
64
Genetische basis vermijdend
Gedragsremming in kindertijd
65
Erfelijkheid cluster C
Vermijdend (37%), afhankelijk (30%) en dwangmatig (27%).
66
Dopamine cluster c
Dopamine recptoren zijn gerelateerd aan vermijdend en dwangmatig bij depressieve personen. D3 dopamine receptor Gly/Gly genotype gerelateerd aan dwangmatig bij 2,4x.
67
Biosociale theorie PS
Cloninger stelde voor dat persoonlijkheid kan worden beschouwd als een multidimensionaal construct dat lagere en hogere niveaus van persoonlijk functioneren omvat via de kenmerken van temperament en karakter.
68
Genetische temperamentsfactoren
Individuele verschillen in gedragsmatige leermechanismen, die reacties op nieuwigheid, gevaar of straf en signalen voor beloning, het vermijden van aversieve stimuli en reacties op beloningen verklaren.
69
Harm Avoidance
Neiging tot gedragsmatige inhibitie van reacties op aversieve stimuli. Gerelateerd aan het serontonergisch systeem.
70
Novelty seeking
Gedragsactivatie bij nieuwe stimuli die leiden tot het najagen van beloning en het ontsnappen aan straf. Gerelateerd aan dopaminerge activiteit
71
Reward dependence
Positieve respons op geconditioneerde signalen van beloning die gedrag in stand houdt. Gemedieerd door noradrenerge activiteit.
72
Persistence
Gerelateerd aan doorzettingsvermogen ondanks frustratie en vermoeidheid
73
Cluster A biosociale theorie
Loew reward dependence
74
Cluster B bioscoiale model
High novelty seeking
75
Custer C biosociale model
High harm avoidance
76
Karakterfactoren biosociale theorie
1. Self-directivenes: zelfacceptatie, zelfbepaling en controle over adaptief gedrag in situaties 2. Cooperativeness: acceptatie van anderen 3. Self-transcedence: mate waarin iemand zich deel voelt uitmaken van de natuur, het universum in het algemeen, geassocieerd met spiritualiteit 1 en 2 sterk met PS
77
Neurobiologie van BPS
- Slecht functioneren van serotonerge systeem (5HT-systeem) wordt geassocieerd met impulsiviteit, automutilatie en affectieve instabiliteit. - Mishandeling in kindertijd kan leiden tot sensitisatie van de HPA-as wat leidt tot CRF waardoor cortisolniveau toeneemt wat weer invloed heeft op het afremmen van 5HT (serotonine). - Ook kindermishandeling met hyperresponsiviteit van de afgifte van ACTH. DUS enige help van het gebruik van SSRI (serotonineheropnameremmers)
78
Stressresponssysteem in BPD
Onders stress produceren wij cortisol, maar chronische blootstelling hieraan heeft negatieve effecten. Functioneren van de HPA-as is ontregeld bij patienten met BPS.
79
Verstoringen in neurotransmictersystemen bij BPS
Opioïden: gevoelens plezier en verzachting. Oxytocine: vemorgen om anderen te raken. Vasopressine: agressieregulatie
80
Hersenstructuur BPS
Algemene disfunctie van het frontale en limbische circuit. Kleinere hypocampus (ook PTSS) en amygdala. Verminderde orbifrontale cortex en anterieure cingulate cortex met BPS in adolescentie. Impulsiviteit en suïcidaal gedrag gerelateerd aan een verminderde werking aan het serotonerge systeem.
81
Neurobiologie psychopathie
Serotonerge afwijkingen
82
Neurobiologie APS
Verlaagde noradrenaline niveaus, verminderd functioneren frontale kwab (verminderd executief functioneren) en structurele afwijking in het paralimbische systeem.
83
Afwijkingen paralimbisch systeem APS
orbitofrontale cortex, dorsolaterale prefrontale cortex, anterieure cingulate cortex, superieure temporale gyrus, hippocampus, insula en amygdala bij antisociale PD.
84
Neurobiologie schizotypisch
Abnormaliteiten in het cingulate systeem: betrokken bij affect, geheugen en executief functioneren bij schizofrenen. Schizotypisch ligt tussen schizofrenen en normale mensen in. Schizotypie werd geassocieerd mer verminderde grijze stof in PFC en temporale cortex.
85
Welke stoornis hogere percentages kindermishandeling?
BPS
86
Welke PS meer trauma?
BPS en schizotypisch meer dan vermijdend en dwangmatig
87
Waar is afhankelijke PS minder geassocieerd mee?
Kindermishandeling en ouderlijke verwaarlozing
88
Wat is de kansratio van het ontwikkelen van PS bij kindermishandeling/ verwaarlozing?
3
89
Gebrek aan ouderlijke affectie bij?
Antisociaal, BPS, Paranoïde en schizotypisch
90
Vermijdende gehechtheidstijl geassocieerd met?
Misbruik, gedragsstoornis, narcistisch en antisociaal.
91
Gepreoccupeerde gehechtheid met PS
Dwangmatig, histrionisch, bps en schizotypisch.
92
Hoeveel procent van BPS patienten zijn veilig gehecht?
6-8%
93
Meetinstrumenten van PS
Interview, questionnaires, experiences in close relationships scale, relationship questionnaire en attachment style questionnaire.
94
Perinatale millieurisico's
Laag geboortegewicht, obstretische complicaties, blootstelling aan influenza tijdens de zwangerschap, prenatal ondervoeding, dermatogliphische afwijkingen en anderen tekenen van intra-uteriene ontwikkelingsstabiliteit. Gerelateerd aan schizotypie