lecture 3 Flashcards

(40 cards)

1
Q

wat is morfologie?

A

celvorm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat zijn de 3 meest voorkomende morfologieen van prokaryoten?

A
  1. coc: rond/ovaal
  2. staaf: cylindrisch
  3. spiril: draai/spiraal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is Pleomorfisme?

A

mogelijkheid om vorm aan te passen bij
verandering van milieuomstandigheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat maakt Haloquadra walsbyi (zoutvierkant) zo bijzonder?

A
  1. 2-5 micrometer
  2. vacuoles
  3. beweeglijk (flagellen)
  4. vormt “deken” van cellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hebben prokaryoten of staaf-vormige bacterien een grotere range?

A

prokaryoten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is LDET(long distance elektron transport)?

A

bacteriën die lange filamenten vormen om afstand tussen energiebron en electronen-acceptor te overbruggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

waarom zijn beggiatoa cellen zo groot?

A

Beggiatoa soorten (chemolithotrofe bacteriën): leven als
“draden” op grensvlakken van aanwezigheid van
verbindingen die zij nodig hebben -gereduceerde zwavel
als energiebron en een electronacceptor voor ademhaling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is polyploid?

A

tot 100,000 genoomkopieën per cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is het voordeel van nitraat op de slaan als cel?

A

nitraat is ook een goede elektronen-receptor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

waarom zijn thiomargarita namibiensis cellen zo groot?

A

opslag van stikstof
(om mee adem te halen) en zwavel (als
energiebron)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Is er ook een ondergrens voor het volume van een cel?

A

ja, Er is een minimaal volume nodig om de noodzakelijke celbestanddelen te kunnen bevatten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is de voornaamste bestanddeel van een prokaryote cel?

A

eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat omgeeft het cytoplasma?

A

celmembraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is de belangrijkste functie van het celmembraan?

A

selectieve doorlaatbaarheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is de structuur van een celmembraan?

A
  • Lipide dubbellaag
  • Opgebouwd uit vetzuren via ester-binding verbonden
    aan glycerol met op 3-positie nog een polaire groep
    (fosfaatester-groep)
  • Hydrofiel gedeelte aan de buitenkant en binnenkant
  • Hydrofoob gedeelte binnen in
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is het verschil tussen integrale en perifere eiwitten

A

integraal: eiwitten van binnen naar buiten laten transporteren
perifere: zitten vast aan binnen- of buitenkant en werken samen met integrale membraaneiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

waar zorgen sterolen hopanoiden voor in celmembranen?

A

stabiliteit en beweeglijkheid

18
Q

verschillen tussen bacterien en archaea

A

er zitten verschillen in de membranen van bacterien en archaea: positie van fosfaat, andere linkage en staarten

19
Q

wat zijn de staarten van bacterien?

20
Q

wat zijn de staarten van archaea?

A

isoprene units

21
Q

wat zijn er voor bindingen in het membraan van archaea?

A

ether bindingen

22
Q

wat zijn er voor bindingen in het membraan van bacterien?

A

ester bindingen

23
Q

3 belangrijke functies van Cytoplasma-membraan

A
  1. Selectief permeabele “wand”:
    houdt verbindingen binnen en buiten
    Cytoplasma-membraan functies:
  2. Verankering van eiwitten:
    houdt eiwitten voor transport, energiegenerering
    en chemotaxis op hun plaats
  3. Energieconservering:
    energiegenerering en opbouwen van “proton motive force”
24
Q

wat is Passief transport

A
  • Geen energie voor nodig
  • Transport door diffusie is snelheid is
    afhankelijk van verschil in concentratie
    (lineair verband)
25
wat is Actief transport?
- Transporteiwitten betrokken - Energie voor nodig (ATP, pmf) - Transport tegen concentration-gradient in - Kan verzadigd raken (zie figuur) - Is specifiek voor bepaalde verbindingen
26
wat zegt een hoge affiniteit en lage affiniteit
27
wat zijn de 3 klassen transporters
- simpel transport - group translocation - ABC systeem
28
wat is simpel transport?
transport aangedreven door proton motive force daaronder vallen symporter en antiporters
29
in welke richting gaan eiwitten als ze door een symporter gaan?
verbinding en H+ samen getransporteerd in één richting
30
in welke richting gaan eiwitten als ze door een anitporter gaan?
verbinding en H+ getransporteerd in tegengestelde richting
31
wat is group translocation?
hierbij worde de getransporteerde verbinding wordt chemisch gemodificeerd
32
wat drijft het transport bij group translocation?
energierijke organische verbinding (geen proton-motive force)
33
wat zijn ABC systems?
Atp-Binding Cassette sytems er zijn daarvan meer dan 200 verschillende systemen bekend
34
door welk deeltje krijg je ABC systemen?
ATP
35
wat heb je nodig voor ABC systemen?
o Bindingseiwit o transmembrane eiwit o ATP-hydrolyserend eiwit
36
hebben de affiniteit voor substraat bij ABC systemen een lage affiniteit?
nee
37
welke 2 functies heeft de celwand?
1. het beschermen van de cel tegen openbarsten 2. vorm en stevigheid geven
38
wat in de celwand zorgt voor stevigheid?
peptidoglycaanlaag
39
welke 4 aminozuren zitten er in de peptidoglycaanlaag?
1. N-Acetylmuraminezuur 2. N-Acetylglucosamine 3. diaminopimelinezuur 4. D-alanine
40
waar bestaat de Gram(+) celwand uit?
90% van de celwand bestaat uit peptidoglycaan