Les 1 En 2 Flashcards

1
Q

Abstract denken

A

Jongeren kunnen op een wetenschappelijke manier nadenken. Ze hebben niet langer contrete situaties nodig om problemen op te lossen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Logisch redeneren

A

Jongeren kunnen oorzaak en gevolg onderscheiden en logische besluiten trekken. Als iets(..) waar is, dan moet dat iets(..) ook waar zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Nadenken over hypothesen

A

Jongeren kunnen uitgaan van een veronderstelling waarbij geen visuele voorstelling nodig is. Ze kunnen de gevolgen van iets inschatten voor het plaatsvind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hypothetisch deductief denken

A

Jongeren kunnen vertrekkend van enkele mogelijke verklaringen/hypothesen een onderzoek starten op zo een probleem te ontleden, op te lossen en een antwoord af te leiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Experimenteel denken

A

Jongeren kunnen experimenteren bedenken en uitvoeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Combinatorisch denken

A

Jongeren zijn in staat om de verschillende soorten denken tot één geheel te combineren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Metacognitief denken

A

Jongeren kunnen hun eigen denken, handelen en leren sturen. Ze kunnen reflecteren over wat goed en minder ging en gaan op die manier hun gedrag bijsturen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Morele ontwikkeling

A

Is de ontwikkeling van het besef bij het verschil tussen goed en kwaad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Preconventioneel stadium

A

1.angst om gestraft te worden
2.streven naar eigen belang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Conventioneel stadium

A

3.Oordeel van sociale/interpersoonlijke omgeving
4.gedrag is gericht op autoriteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Postconventioneel

A

5.persoonlijke overtuiging, ondergeschikt aan gemeenschapszin
6.persoonlijke ethische principes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Intentie

A

Jongeren houden rekening met de intentie van een bepaald gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Niet alles is zwart of wit, grijze zone

A

Ze begrijpen dat het niet altijd fout is een regel te overtreden als dit een hoger doel dient. Soms begrijpen ze het wat moeilijker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Argumenteren

A

Ze leren om hun standpunt kracht bij te zetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Stellen regels in vraag

A

Ze stelen bestaande regels in vraag. Ze gaan uit van hun eigen waarden en normen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Schuldbesef

A

Ze beseffen dat wat ze deden verkeerd is. Ze hebben een schuld gevoel, gevolgd door spijt

17
Q

Empathie

A

Meer gevoel van empathie, zich inleven in de emoties en gedachtegang van andere

18
Q

Discussie

A

Jongeren gaan vaker in discussie, ze zoeken de zwakke plekken in verklaringen van andere

19
Q

Abstract leren denken

A

Regels accepteren gaat moeilijker, ze stellen zich kritischer op. Ze onderbouwen hun eigen redeneringen

20
Q

uitspraken morele ontwikkeling

A

1.Ze stel bestaande regels in vraag, en denk na over levensvragen ook stel ik vragen waar volwassen niet altijd een antwoord weten.
2.ik ga uit van Eigen waarden en normen
3.ik ka begrijpen dat een regel overtreden niet altijd fout is, als het een hoger doel dient