Les 12 Flashcards

(32 cards)

1
Q

Van preverbale boodschap naar spraakklanken

A

Preverbale boodschap
Lemma’s
Lexemen
Fenomeen
Hergroepering
Artoculatorische codes
Monitor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Preverbale boodschap

A

Boodschap wat men onder woorden wil brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Lemma’s

A

Abstracte representatie van woorden die de grammaticale eigenschappen van het woord bevatten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Lexemen

A

Bijbehorende woordvormen, hierin zit info over fenomenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Fenomeen

A

Klank in taal die verschil in betekenis aangeeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Woordenschat

A

> 50.000 woorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

3 soorten klankverwisseling

A

Naburige klank toevoegen (hooghoek)
Weg laten vallen klank (achtig%)
Spoonerism (slaatje bla)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Top down processen

A

Context boodschap (ziekenhuis —> patient)
Grammaticale beperkingen (geven —> aan)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Cohort

A

Lijst van alle mogelijke woorden die met dezelfde klank beginnen (kapi —> schip, geld) (kapitei..—> alleen schip)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Mentale lexicon

A

Woordenboek in ons brein met alle woorden die we kennen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat helpt segmentatieprobleem?

A
  • langzaam spreken (duidelijkere afbakening woorden)
  • motherese taal (om kinderen te laten oefenen)
  • weten wat je hoort (engelse ondertiteling friends)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Mcgurk illusie

A

Verbale en auditieve stimuli vermengen (mond lijk ba te zeggen, maar je hoort ga)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

3 verschillen geschreven en gesproken woorden

A
  • duidelijke spaties
  • geschreven woord wordt volledig in 1x aangeboden
  • woord in tekst kan terug gekeken worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Oogbeweging lezen

A
  • fixaties 3-4 p/s
  • saccades 20-40 ms blind
  • regresses (terugkeren na fout)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Dyslexie

A

Problemen met ontwikkelen van automatisering van woord herkenning (lezen) en schriftbeeldvorming (schrijven).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Dyslexie definiëren

A
  1. Achterstandscriterium (moet achterstand zijn in lezen en schrijven)
  2. Exclusiecriterium (mag geen andere reden zijn voor achterstand zoals beperking)
  3. Hardnekkigheidscentrum (probleem moet blijven bestaan, ook bij deskundige hulp)
17
Q

Laag fonologisch bewustzijn

A

Moeilijkheid om gesproken woorden op te delen in fenomenen (individuele klanken)

18
Q

Frequentie effect

A

Woorden die in taal veel voorkomen worden sneller herkent

19
Q

Verwervingsleeftijd

A

Hoe vroeger je een woord leert, hoe sneller je deze herkent

20
Q

Gerelateerde context

A

Versnelt woordherkenning, priming
Gedemieerde priming oorlog—> rust

21
Q

Morfeem

A

Kleinste bestanddeel woord met betekenis of grammaticale waarde

22
Q

Hoe herkennen we morfologisch complexe woorden?

A

Alle woorden opsplitsen in morfemen? Te traag
Alle woorden in mentale lexicon?
Te veel
Antwoord; beide

23
Q

3 variabelen waardoor woord oogeslagen wordt in mentale lexicon

A

Frequentie: woorden die je vaak hoort worden sneller opgeslagen
Lengte: korte woorden meer kans
Transparantheid: woorden die niet letterlijk af te leiden zijn sneller opgeslagen (oogappel sneller dan oogarts)

24
Q

Syntaxis

A

Woorden staan in zinnen met syntactische structuur;
- woord classificatie (zn, bn, ww)
- samenvoegen verschillende woordsoorten (bn-zn, lw-bn)

25
Intuinzinnen
Zinnen die we spontaan verkeerd ontleden
26
Pragmatiek
Speker en luisteraar moeten taal aan elkaar aanpassen (gesprek met kleine kinderen)
27
Semantisch systeem
Systeem in brein waarin betekenis opgeslagen wordt
28
Concept
Groep verwante woorden (hond, blaffen). Vormen semantisch netwerk
29
Categorieën concepten
Boven geschikte; algemene categorie (dier, meubel) Basiscategorie; duidelijk prototype (vogel, stoel) Ondergeschikte; onderverdeling basiscategorie (mus, parkiet, duif)
30
Propositie
Combi van concepten en hun relaties wat de betekenis van een zin weergeeft
31
ACT-R theorie
Zin is een reeks proposities die gecombineerd worden en worden opgeslagen in het declaratieve geheugen
32
Lexicon
Taalsysteem, bij tweetalige heb je 2 lexicons. Woorden zijn rechtstreeks verbonden met hun vertaling, tweede naar eerste taal sterkste verbinding