Les 13 Flashcards

(26 cards)

1
Q

Probleem oplossen

A

Algortimen
Heuristieken
Analogieën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Algoritmen

A

Reeks operaties die probleemoplossing garanderen. Verkeerd algoritme geeft verkeerde oplossing. Woordpuzzel. Vooral bij gestructureerd probleem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Gestructureerd probleem

A

Vastliggend dat er een oplossing is en de oplossing staat vast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ondergestructureerd probleem

A

Niet duidelijk of er een oplossing is en hoe deze eruit zou zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Heuristieken

A

Informele intuïtieve oplossingsstrategieën die men bedenkt om problemen aan te pakken, sneller dan algoritmes, ook bij ondergestructureerde problemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Vb heuristieken

A

Subdoelanalyse (complex probleem opdelen in kleinere delen)
Middel-doel analyse (reeks kleine stapjes, telkens nagaan wat nodig is voor je eind doel)
Van einddoel naar beginstand
Trial and error

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Analogie

A

Probleem oplossen door te kijken naar soortgelijk probleem. Of eenvoudiger probleem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Functionele gefixeerdheid

A

Men zit vast aan het gebruik van een bepaald voorwerp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Incrementele problemen

A

Stap voor stap benadering van einddoel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Discontinue problemen

A

Problemen waarbij vooruitgang lijkt geboekt te worden, maar uiteindelijk in een soort neerwaartse spiraal terecht komt waar je heel moeilijk uit komt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Incubatie effect

A

Probleem even aan de kant zetten en daarna wel kunnen oplossen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Illusie van interpretatie diepte

A

Mensen denken fenomenen beter te begrijpen dan ze werkelijk doen omdat ze abstracte kennis verwarren met concrete kennis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Recepten kennis

A

Weten hoe je iets gebruikt maar niet precies hoe het werkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Redeneren

A

Evalueren van de waarheid of waarschijnlijkheid van verklaringen
Deducatief redeneren (algemeen naar specifiek)
inducatief redeneren (specifiek naar algemeen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Syllogisme

A

Uitspraak 3 regels, eerste 2 zijn permissen en 3e een besluit.
1. Als het regent is de staat nat
2. De straat is nat
3. Dus, het heeft geregend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Voorwaardelijk redeneren

A

Als het geregend heeft, is de straat nat

17
Q

Categorisch redeneren

A

Alle fransen zijn dom
Alle domme mensen zijn lelijk
Dus fransen zijn lelijk

18
Q

Lineair redeneren

A

Wim is groter dan rick
Rick is groter als mij
Dus wim is groter als mij

19
Q

2 systemen theorie

A

Associatief leren (stimuli die vaak samen voorkomen worden met elkaar geassocieerd)
Gecontroleerd proces dat beroep doet op werkgeheugen (logisch redeneren

20
Q

Inducatief redeneren

A

Redeneerproces waarbij men van specifieke gevallen tot algemene conclusies komt

21
Q

3 vb inducatief redeneren

A

Classificatie
Reeksen voortzetten
Analogieën

22
Q

Confirmatie neiging

A

Mensen hechten meer gewicht aan info die je overtuiging bevestigd dan iets wat het tegenspreekt

23
Q

Illusoire corelatie

A

Verband dat op basis van inducatied redeneren gevonden wordt bestaat niet altijd

24
Q

Framing effect

A

Beslissingen worden beïnvloed door het feit of de gevolgen positief of negatief worden beïnvloed. Hoge overlevingskans ipv lagere sterfkans

25
Linguisctisch determinisme
Hetgeen wat men denkt en hoe ze dit doen wordt volledig beïnvloed door daar
26
Linguistische relativiteit
Taal van mensen heeft invloed op denken, maar taal is niet de enige bepalende factor