Les 13 Flashcards
(57 cards)
1
Q
hoi
A
hi
2
Q
gaat (gaan)
A
is going
3
Q
jou
A
you
4
Q
gehad (hebben)
A
had
5
Q
op bezoek
A
visiting
6
Q
geweest (zijn)
A
been
7
Q
wilden (willen)
A
wanted
8
Q
nieuw
A
new
9
Q
iets nieuws
A
something new
10
Q
zondagmiddag (de)
A
Sunday afternoon
11
Q
museum (het)
A
museum
12
Q
beelden (het beeld)
A
sculptures
13
Q
zee (de)
A
sea
14
Q
prachtig
A
beautiful
15
Q
rij (de)
A
line
16
Q
waren (zijn)
A
were
17
Q
klinkt (klinken)
A
sounds
18
Q
gegeten (eten)
A
eaten
19
Q
Spaanse (Spaans)
A
Spanish
20
Q
gekookt (koken)
A
cooked
21
Q
film (de)
A
movie
22
Q
gekeken (kijken)
A
watched
23
Q
gezellig
A
pleasant
24
Q
hadden (hebben)
A
had
25
interessant
interesting
26
over
about
27
verschillen (het verschil)
differences
28
Franse (Frans)
French
29
cultuur (de)
culture
30
gelachen (lachen)
laughed
31
niets
nothing
32
bijzonders
special
33
slaap … uit (uitslapen)
sleep in
34
ruim … op (opruimen)
tidy up
35
maak … schoon (schoonmaken)
clean
36
schoon
clean
37
elf
eleven
38
uitgeslapen (uitslapen)
slept in
39
vriendin (de)
girlfriend
40
mails (de mail)
emails
41
gestuurd (sturen)
sent
42
m’n
my
43
ouders
parents
44
gebeld (bellen)
called
45
sliepen (slapen)
slept
46
dom
stupid
47
vergeet (vergeten)
forget
48
natuurlijk
of course
49
geleerd (leren)
studied
50
had (hebben)
had
51
gesproken (spreken)
spoken
52
collega (de)
colleague
53
gepraat (praten)
talked
54
stelde (stellen)
posed
55
zei (zeggen)
said
56
tjonge
wow
57
wat
what