les 17 Flashcards

(36 cards)

1
Q

exteroceptoren

A

externe stimuli
zien, horen, proeven, beweging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

interoceptoren

A

interne stimuli
pijn, temperatuur, bloeddruk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

receptoren in 6 klassen

A

thermoreceptoren
pijnreceptoren
elektromagnetische receptoren
mechanoreceptoren
chemoreceptoren
fotoreceptoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

reageren via stimulus-afhankelijke ionenkanalen

A

receptorpotentiaal gegenereerd
sterk: actiepotentiaal in sensorische neuronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

pijnreceptoren

A

reageren op externe temperatuur, chemische stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

tastreceptoren

A

ionenkanalen die openen bij mechanische veranderingen in plasmamembraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

fasische receptoren: niet continu gestimuleerd

A

lichaampjes van vater-pacini: drukgevoelige, fasische receptoren diep in huid in subcutane weefsels
haarfollikelreceptoren
lichaampjes van meissner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

tonische receptoren: continu gestimuleerd

A

lichaampjes van ruffini: gevoelig voor aanrakingsdruk en -duur
schijven van merkel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

proprioceptoren

A

meten spierlengte en spierspanning
bepalen relatieve positie van lichaamsdelen in de ruimte
vb. spier spindel, golgi tendon orgaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

baroreceptoren

A

sterk vertakt netwerk van neuronen in sinus carotis en aortaboog
detecteren spanning in bloedvaten
als bloeddruk verlaagt, daalt frequentie van actiepotentialen van baroreceptoren: CZS stimuleert sympatisch zenuwstelsel, hartslag verhoogt en treedt vasoconstrictie op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

geluidsreceptoren

A

detecteren geluidsgolven die trillingen teweegbrengen
stimuleren haarcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

zijlijnsysteem bij vissen

A

voor detectie van lage frequentie trillingen en inschatten van afstanden tot objecten
geven zenuwimpulsen door aan hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

binnenoor bevat 3 met vloeistof gevulde kamers

A

cochlea die deels cochleair kanaal bevat
vestibulair kanaal bovenop cochleair kanaal
tympanisch kanaal onder cochleair kanaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

orgaan van corti: zet geluid om in elektrisch signaal in cochlea, bestaat uit:

A

basilaire membraan: onderste
haarcellen met geassocieerde sensorische neuronen
tectoriaal membraan: bovenste

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

stereocillia van haarcellen buigen in respons op vibraties van basilaire membraan:

A

zenden zenuwimpulsen naar hersenen die daar worden geïnterpreteerd tot geluid
basilaire membraan bestaat uit elastische vezels die reageren op verschillende frequenties van geluid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

evenwichtsorgaan:
- intervertebraten: statolietorgaan

A

detecteert positie tov zwaartekrachtveld
cilia van haarcellen steken in otoliet membraan
otoliet beweegt mee met zwaartekracht

17
Q

bij vertebraten: vestibulair apparaat

A

semicirculaire kanalen detecteren rotaties
cilia van haarcellen steken in vloeistof gevulde kanalen

18
Q

chemoreceptoren:

A

smaakreceptoren, geurreceptoren, pH receptoren

19
Q

smaakreceptoren

A

via ionenkanalen of G-eiwit-gekoppelde receptoren

20
Q

geurreceptoren

A

in neusmucosa

21
Q

pH receptoren

A

meten pH van bloedplasma en cerebrospinaal vocht

22
Q

fotoreceptoren

A

detecteren licht

23
Q

2 types fotoreceptoren bij oog:

A

staafjes: zwart-wit, weinig licht, bevatten pigment rhodopsine
kegeltjes: kleurenzicht, vooral centraal in retina, bevatten 3 soorten fotopsine pigmenten: blauw,groen,rood

24
Q

4 phyla goed ontwikkelde, bleedvormende ogen ontstaan

A

annelida, molluska, arthropoda, chordata

25
lens is opgehangen aan ciliaire spieren via het ligament
dichtbij scherp: ciliaire spier trekt samen, lens boller en buigt licht sterker ver zicht: relaxeert ciliaire spier, lens platter en buigt stralen minder
26
bijziendheid en verziendheid
veroorzaakt door slecht focussen van beeld op retina tgv te korte of lange oogbol
27
bewegingsapparaat
skeletsysteem + spierstelsel voortbeweging gebeurt doordat spieren trekken tegen skeletsysteem
28
3 soorten skeletsystemen
hydrostatisch skelet exoskelet endoskelet
29
been
gespecialiseerd beenweefsel uniek voor vertebraten aangemaakt door osteoblasten
30
perichondriale beenvorming
been ontstaat spontaan vanuit osteoblasten in bindweefsel platte beenderen, herstel van breuken
31
endochondriale beenvorming
osteoblasten dringen bestaand kraakbeen binnen lange beenderen
32
architectuur lange beenderen
epifyse: uiteinde bedekt met kraakbeen diafyse: middenste deel (schacht) periosteum: compact bindweefsel rondom been groeiplaten: kraakbeenweefsel tussen epifyse en diafyse (lengtegroei), wordt beenweefsel bij volwassenen compact been (sterkte), spongieus been (weerstand aan druk) en beenmerg (productie rode bloedcellen)
33
been remodeling
wanneer herhaaldelijke kracht op been wordt uitgeoefend, zal het been versterken door afzetting van bijkomend beenweefsel
34
diverse functies been
calcium en fosfaat reserve vorming rode bloedcellen bescherming skeletsysteem voor voortbeweging, in samenwerking met spierstelsel
35
skeletspieren
dwarsgestreept bestaan uit spierbundels elke spierbundel is opgebouwd uit spiervezels (syncytium) spiervezel bestaat uit myofibrillen elke myofibril bestaat uit dikke en dunne myofilamenten dikke filamenten: myosine dunne filamenten: actine, bevatten ook tropomyosine gebonden met troponine georganiseerd in sacromeren, gescheiden door Z-lijnen (aanhechtingspunten voor dunne filamenten)
36
spiercontractie
1. actiepotentiaal van zenuwcel komt toe op motorische eindplaat - vrijgave van acetylcholine thv neuromusculaire junctie 2. Na kanalen openen en Na+ stroomt binnen - depolarisatie van spiervezels - Na+ stroomt diep in spiervezels via T-tubuli (invaginaties sarcolemma) 3. spanningsafhankelijke Ca2+ kanalen in T-tubuli openen - mechanisch verbonden receptoren op sarcoplasmatisch reticulum openen 4. Ca2+ wordt vrijgezet uit heet sarcoplasmatisch reticulum - Ca2+ diffundeert doorheen spiervezel 5. Ca2+ bindt troponine, waardoor tropomyosine wordt verplaatst - bindingsplaatsen voor myosine komen vrij 6. myosinehoofdjes binden op vrijgekomen bindingsplaatsen - myosinehoofdjes zijn reeds geactiveerd door binding van ADP en Pi 7. gebonden hoofdjes laten ADP en Pi los en nemen hun oorspronkelijke conformatie aan - daardoor schuift dunne filament over dikke dilament 8. myosinehoofdjes binden opnieuw ATP, waardoor hoofdjes loskomen van het actinefilament - ATP is dus nodig voor spierrelaxatie 9. myosine hydrolyseert ATP tot ADP en Pi, waardoor de hoofdjes van conformatie veranderen (ready state) - vervolgens kan stap 6 herhaald worden